Выбрать главу

Yrsa Sigardurdóttir

Het laatste ritueel

31 oktober 2005

Proloog

Tryggvi, de conciërge, keek verbaasd om zich heen. Wat was dat voor geluid? Tussen het gebabbel van de schoonmaaksters door was een merkwaardig geluid hoorbaar vanuit het gebouw. Het klonk eerst ver weg, maar werd steeds duidelijker. Hij gebaarde de vrouwen dat zij stil moesten zijn en spitste zijn oren. De vrouwen keken elkaar met grote ogen aan en twee van hen sloegen een kruis. De conciërge zette zijn kopje neer en liep de gang in.

Tryggvi had van de rust genoten, voordat de schoonmaaksters binnengekomen waren. Hij had na zijn eerste kop koffie rustig bij het koffiezetapparaat gewacht tot de schoonmaaksters binnenkwamen. Hij was al meer dan dertig jaar conciërge bij het Instituut voor Geschiedenis en had in die tijd grote veranderingen meegemaakt. In het begin waren de vrouwen allemaal IJslands geweest en hadden ze aan een half woord genoeg gehad. Nu moest hij hen met gebaren en eenvoudige aanwijzingen aansturen. Het waren allemaal immigranten en voordat docenten en studenten het gebouw in stroomden, had hij zich net zo goed in Bangkok of Manilla kunnen wanen.

Toen de koffie klaar was, was Tryggvi met een gloeiend hete kop naar het venster in het verlaten gebouw gelopen, had naar buiten gekeken en het met sneeuw bedekte universiteitsterrein in zich opgenomen. Het was ongewoon koud en het witte tapijt schitterde. Overal was het nog stil. Het deed Tryggvi aan het geboortefeest van de Verlosser denken dat weer voor de deur stond en hij werd warm vanbinnen. Hij volgde een auto die de parkeerplaats op draaide. Dag kerstsfeer, dacht hij bij zichzelf. Tryggvi keek naar de bestuurder terwijl hij uitstapte, de auto afsloot en in de richting van het gebouw liep. Hij liet het gordijn vallen en liep bij het raam vandaan.

Hij hoorde de bestuurder van de auto in de verte de deur van het gebouw openen. Van alle hoogleraren, docenten, lectoren, administratieve krachten en andere collega’s, vond Tryggvi deze man verreweg het moeilijkst van allemaal. Hij heette Gunnar en klaagde eindeloos over het werk van de conciërge. Tryggvi verdroeg de arrogantie van die man niet en alleen al zijn aanwezigheid ergerde hem. Aan het begin van het trimester had deze hoogleraar Geschiedenis de schoonmaaksters ervan beschuldigd dat ze een oud, getypt artikel over Ierse monniken, de vroegste bewoners van IJsland, van hem hadden gestolen. Gelukkig werd het artikel gevonden en de zaak raakte in vergetelheid. Sindsdien had Tryggvi niet alleen een hekel aan hem gehad: hij verachtte de man gewoon. Waarom zouden Aziatische schoonmaaksters een of ander stom artikel over die monniken moeten stelen? Zelf had Tryggvi niet de minste belangstelling voor de schrijfsels van de hoogleraar. In zijn ogen was dit een laaghartige aanval op vrouwen die zich niet konden verdedigen.

Tryggvi had niet bepaald staan juichen, toen Gunnar vakgroepshoofd geworden was. Meteen daarop was Gunnar met hem komen praten over een paar veranderingen die hij noodzakelijk achtte. Zo wilde hij onder andere dat de schoonmaaksters zich tijdens het werk stilhielden. Tryggvi trachtte zonder succes aan deze blaaskaak uit te leggen dat hun gepraat niemand stoorde, aangezien er niemand in het gebouw was wanneer zij aan het werk waren. Behalve Gunnar dan, natuurlijk. Waarom ook moest hij zo nodig elke ochtend verschijnen nog voordat er bussen reden? Zoveel kon er toch niet te doen zijn? De mensheid zat heus niet in spanning te wachten op de laatste berichten over Ierse monniken op IJsland. Tryggvi was niet ingegaan op Gunnars verzoek om de vrouwen te vragen bij hun werk te zwijgen: hij wist niet hoe hij het onder woorden zou moeten brengen en daarnaast had hij er gewoon geen zin in. Hoewel hij zich een paar keer aan de taalproblemen geërgerd had, had hij de opgewektheid van deze hardwerkende vrouwen leren waarderen.

Vanmorgen waren ze niet anders dan gewoonlijk. Ze kwamen in de kleine koffiekamer bij elkaar en wensten hem met een zwaar accent in koor goedemorgen. Daarop volgde, zoals gewoonlijk, een hoop gegiechel. Tryggvi moest er zoals altijd om glimlachen. Ze trokken hun kleurige jassen uit, terwijl hij alles van een afstandje volgde. Een doodnormale dag, die nu een onverwachte wending leek te gaan nemen.

Tryggvi wrong zich tussen de vrouwen door naar de deur op de gang toe. Hij hoorde hoe het geluid langzaam veranderde van gesteun in een schreeuw. Tryggvi kon niet onderscheiden of het van een man of een vrouw kwam, en hij wist ook niet zeker of het wel menselijk was. Kon het zijn dat een of ander dier in het gebouw terechtgekomen was en zich verwond had? Hij had geen tijd om die gedachte de volle aandacht te geven, omdat er nu een enorme dreun volgde en iets viel en brak. Tryggvi rende snel de gang uit. Het lawaai scheen van de bovenste verdieping te komen, dus wendde hij zich vlug naar de trap en sprong die met twee treden tegelijk op. De vrouwen waren hem allemaal gevolgd en begonnen te gillen.

Er was geen twijfel dat het geschreeuw uit een van de werkkamers van de vakgroep Geschiedenis kwam. Tryggvi trok een sprintje en de vrouwen volgden hem op de hielen. Hij gooide de branddeur naar de gang met de werkkamers open en bleef stokstil staan; de vrouwen botsten achter hem op elkaar. Hij staarde recht voor zich uit.

De boekenkast lag op de vloer, en de hoofddocent zat op handen en voeten boven op de stapels boeken. Maar dat was niet de reden dat Tryggvi als aan de grond genageld bleef staan. Voor hem lag een lijk op de grond; het lag in het kleine printerhok en stak er half uit. Tryggvi voelde dat zijn maag zich omdraaide. Wat waren in hemelsnaam die pleisters over de ogen? Was er iets op de borst van het lijk gekrast? En de tong, wat was daarmee gedaan? De vrouwen keken over Tryggvi’s schouder mee en hij voelde hoe ze aan zijn overhemd trokken. Hij probeerde zich los te wurmen, maar zonder succes. Het vakgroepshoofd strekte zijn handen uit om hulp. De man scheen volkomen buiten zinnen van angst en hield, asgrauw in het gelaat, zijn andere hand op zijn hart. Hij kon zijn evenwicht nauwelijks bewaren en viel bijna om. Tryggvi weerstond de verleiding om de vrouwen weg te duwen en weg te rennen. Hij deed een stap naar voren en de vrouwen probeerden hem met nog meer ijver in de weg te zitten, maar hij schudde hen van zich af. Hij manoeuvreerde zich naast Gunnar, die iets tegen hem scheen te willen zeggen.

Hij kon van het onsamenhangend gemompel dat uit de man kwam, weinig maken. Toch begreep hij dat het lijk – het moest wel een lijk zijn: geen levend mens zag er zo uit – boven op Gunnar gevallen was, toen deze de deur naar het printerhok geopend had. Tryggvi keek onwillekeurig naar beneden naar dit toegetakelde lichaam.

Lieve God. Die zwarte pleisters over de ogen waren helemaal geen pleisters.

6 december 2005

1

Þóra Guðmundsdóttir veegde haastig een cornflake van haar ene broekspijp en streek haar kleren netjes voordat ze het advocatenkantoor binnenging. Ze kon ermee door. De ochtenddrukte om haar zesjarige dochter en zestienjarige zoon op tijd naar school te krijgen was achter de rug. Nu weigerde haar dochter opeens om roze te dragen, wat begrijpelijk zou zijn geweest als niet al haar kleren min of meer deze kleur hadden. Haar zoon daarentegen had het hele jaar vrolijk dezelfde versleten kleren gedragen, omdat er een doodshoofd op elk kledingstuk stond. Zijn grootste bijdrage aan dit bestaan was om zo nu en dan eens uit bed te komen. Þóra zuchtte bij de gedachte. Het was niet eenvoudig om een alleenstaande moeder met twee kinderen te zijn. Maar het was ook niet eenvoudig geweest toen ze nog getrouwd was. Het enige verschil was dat het geruzie van de echtelieden vroeger deel uitmaakte van de ochtendlijke bezigheden. De gedachte dat dat verleden tijd was, bracht haar in een beter humeur: een glimlach kroop langzaam om haar lippen en ze opende de deur.

‘Goedemorgen,’ zei ze opgewekt.

De secretaresse beantwoordde de groet niet, maar trok in plaats daarvan een gezicht. Ze keek niet op van haar beeldscherm en bleef de muis van haar computer mishandelen. Altijd even vrolijk, dacht Þóra. Vanbinnen vervloekte ze voor de zoveelste keer de problemen met hun secretaresse. Ze had het kantoor ongetwijfeld klanten gekost. Þóra kon zich geen klant herinneren die niet over het meisje geklaagd had. Ze was niet alleen onbeleefd, maar ook nog eens uitzonderlijk onaantrekkelijk. Het was niet eens zozeer het overgewicht als wel haar onverschilligheid ten aanzien van haar eigen uiterlijk. Daarbij kwam dat ze vaak op alles boos was en tegen iedereen bits. Om alles nog erger te maken – misschien uit pure baldadigheid – hadden haar ouders het meisje Bella genoemd. Als ze nu maar eens uit eigen beweging opzegde. Haar collega’s waren verre van tevreden over haar en ze gaf op geen enkele manier blijk over enige kwaliteit te beschikken. Niet dat Þóra zich een baan kon voorstellen waarin het meisje tot haar recht zou komen. Het was aan de andere kant onmogelijk haar te ontslaan.