‘Littekens?’ vroeg Þóra. ‘Had hij zijn littekens laten verwijderen?’
‘Nee nee, het waren tatoeages die gezet worden door in de huid te snijden of de huid weg te halen teneinde een patroon of teken van littekens te maken. Een nogal drastische beslissing om zoiets te laten doen. Ik begreep van de arts dat je van zulke tatoeages niet af kunt komen behalve door behandeling van de huid en dan zou er een ander en groter litteken achterblijven.’
‘Tsja, ja,’ zei Þóra verwonderd. Alles was nu duidelijk. Toen zij jong was, werd het al wild gevonden drie gaatjes in je oor te hebben.
‘De arts zei verder dat één snee aan Harald verricht is nadat hij gestorven was. Eerst dachten ze dat het slechts een van de tatoeages was die hij onlangs had laten zetten, maar bij nader onderzoek kwam aan het licht dat dat niet het geval was. Het was iets wat op een magisch teken leek in zijn borst gesneden.’ Matthias haalde een pen uit de zak van zijn jas en pakte een wit servetje. Hij schetste het teken en gaf het servetje daarna aan Þóra. ‘Dit teken is onbekend,’ vertelde de arts; de politie heeft er althans niets uit kunnen opmaken, dus misschien heeft de moordenaar dat gewoon ter plekke bedacht. Waarschijnlijk waren omstandigheden er de oorzaak van dat hij afgeleid werd en het teken er niet zo uitziet als hij van plan was. Het is niet eenvoudig om in de huid te snijden.’
Þóra pakte het servetje op en bekeek het teken. Het bestond uit vier strepen die een vakje vormden, een soort molen. Aan het uiteinde van de strepen waren er streepjes doorheen gezet die buiten het vak zaten; in het vak was een kleine cirkel getekend.
Þóra gaf Matthias het servetje terug. ‘Ik weet helaas niets van magische tekens af. Ik had ooit een hanger met een rune, maar ik kan me niet herinneren wat die betekende.’
‘We moeten gaan praten met iemand die iets van deze dingen afweet. Wie weet is de politie onzorgvuldig geweest in het onderzoek naar wat dit teken voorstelt. Als we weten wat het betekent, kan dat ons helpen de zaak op te lossen.’ Matthias scheurde het servetje in vieren. ‘In elk geval is de moordenaar tenminste van plan geweest daar zo’n moeite voor te doen. De meeste moordenaars denken aan één ding: na de moord zo snel en zo ver mogelijk weg te komen.’
‘Misschien is de moordenaar krankzinnig,’ opperde Þóra. ‘Je bent toch niet echt bij je verstand als je runen in een lijk snijdt en de ogen eruit haalt.’ Ze huiverde. ‘Tien tegen één dat hij zo stoned als een garnaal was. Hetgeen zou passen bij die arme kerel die nu vastzit.’
Matthias haalde zijn schouders op. ‘Misschien.’ Hij nam een slok koffie. ‘Of misschien niet. We moeten hem hoe dan ook zo snel mogelijk in de gevangenis opzoeken.’
‘Ik zal contact met zijn raadsman opnemen,’ zei Þóra. ‘Hij moet toch voor een gesprek bij hem langs kunnen gaan en zou er bovendien het voordeel van moeten inzien om ons te helpen bij ons onderzoek. Onze belangen vallen samen: als het ons lukt de moordenaar te vinden die de politie over het hoofd gezien heeft, hebben we vanzelfsprekend ook de cliënt van deze man van blaam gezuiverd. Ik heb de politie ook een formeel verzoek om overdracht van de onderzoeksgegevens gestuurd. Zoiets is heel normaal en voor zover ik weet krijgen de naaste verwanten die vaak zonder omhaal overhandigd, behalve in sommige uitzonderingsgevallen.’
Matthias nam nog een broodje en keek op de klok. ‘Wat vind je ervan als we een kijkje in Haralds woning gaan nemen? Ik heb de sleutels en de politie heeft de spullen die ze bij de huiszoeking meegenomen hebben, al teruggegeven. We kunnen misschien in die spullen neuzen om te zien of er iets nuttigs bij zit.’
Þóra vond het een prima plan. Ze stuurde haar zoon een sms’je en vroeg hem of hij zijn zusje meteen uit de naschoolse opvang wilde halen, zodra hij uit school kwam. Þóra voelde zich beter als ze wist dat Sóley snel thuis was en ze liet haar daarom in zo’n geval soms door haar zoon ophalen. Ze probeerde echter wat dit betrof geen misbruik van Gylfi’s goedheid te maken, maar hij was vaak genoeg bereid om op haar verzoeken in te gaan. Þóra had amper de ‘send’-toets ingedrukt toen het antwoord van Gylfi binnenkwam. Ze opende het bericht en las ‘oké; hoe laat kom je thuis?’ Þóra antwoordde direct dat dat tegen zessen zou zijn en vroeg zich af of ze zich gewoon maar inbeeldde dat Gylfi de laatste tijd erg graag wilde weten wanneer ze precies thuis zou komen. Misschien was het om in alle rust computerspelletjes te kunnen spelen, maar het was in elk geval opvallend hoe hij begonnen was hiernaar te vragen.
Voordat Þóra de telefoon wegstopte, belde ze met het kantoor om te laten weten dat ze haar de eerstkomende uren niet hoefden te verwachten. Niemand nam op: het antwoordapparaat ging na vijf keer overgaan aan. Þóra liet een bericht achter dat ze niet naar het kantoor zou komen en hing op. Het merendeel van Bella’s werkzaamheden bestond uit het aannemen van de telefoon, maar hoe zelden Þóra ook naar kantoor moest bellen, slechts in de helft van de gevallen werd de telefoon opgenomen. Þóra zuchtte: ze wist dat het geen enkele zin had dit nog een keer met die secretaresse uit het jaar nul te bespreken. ‘Oké, ik ben klaar,’ zei ze tegen Matthias, die de tijd gebruikt had om wat er van het eten over was, op te eten. Þóra nam de laatste slok koffie uit haar kopje voordat ze opstond en haar jas aantrok.
Ze gingen naar de kassa, waar Matthias afrekende, voordat ze het café verlieten. Hij wees er nadrukkelijk op dat dit alles op kosten van de familie Guntlieb was, maar het was Þóra niet duidelijk of hij dit deed omdat hij niet wilde dat zij dacht dat hij het haar aangeboden had, of dit gezegd had uit de pure plicht tot het geven van uitleg. Ze knikte ongeïnteresseerd en bedankte hem.
Ze liepen de vrieskou in en gingen naar de parkeergarage waar ze de huurauto geparkeerd hadden. De woning van Harald was aan de Bergstaðastræti niet ver van de Hverfisgata. Þóra was goed bekend in de wijk Þingholt sinds ze aan de Skólavörðustígur was gaan werken, dus ze kon Matthias zonder problemen de weg wijzen. Hoewel er niet veel straten in de wijk waren, kon het verwarrend zijn voor degenen die er niet bekend waren om al rijdend door de tamelijk nauwe straatjes met eenrichtingsverkeer de weg te vinden. Ze vonden een parkeerplaats pal voor een eerbiedwaardig wit stenen huis aan de Bergstaðastræti, waarvan Matthias zei dat het Haralds woning was. Het was een van de aantrekkelijker gebouwen in de wijk: zo te zien goed onderhouden en Þóra wilde zich dan ook geen voorstelling maken hoe hoog het getaxeerd was. Het verklaarde althans de duizelingwekkend hoge huur die ze in de huurovereenkomst van Harald gezien had.
‘Ben je hier al eens eerder geweest?’ vroeg Þóra terwijl ze naar een deur aan de zijkant van het huis liepen. De hoofdingang, die op de straat uitkwam, gaf volgens Matthias toegang tot een andere woning op de begane grond, waar de eigenaren van het huis woonden.
‘Ja, een paar keer om precies te zijn,’ antwoordde Matthias. ‘Dit is echter pas de tweede keer dat ik er uit eigen beweging naartoe ga, om het zo maar te zeggen. De eerste keren ben ik hier met de politie geweest. Ze hadden een getuige nodig toen ze omwille van het onderzoek enige papieren en voorwerpen weghaalden en daarna nog een keer toen ze die terugbrachten. Ik ben er vrijwel zeker van dat wij het appartement veel nauwkeuriger kunnen onderzoeken dan de politie deed. Ze hadden voor zichzelf al besloten dat deze Hugi de moordenaar was en hebben de woning daarom dus meer pro forma onderzocht.’
‘Is de woning net zo ongewoon als de bewoner was?’ vroeg Þóra.
‘Nee, ze is heel gewoon,’ antwoordde Matthias en hij stak een van de twee sleutels in het slot van de buitendeur. De sleutels hingen aan een stalen sleutelhanger waarop een afbeelding stond van de IJslandse vlag. Þóra trok daaruit de conclusie dat de sleutelhanger apart voor deze sleutels in een van de souvenirwinkels in de stad gekocht was. Ze zag Harald niet direkt voor zich op zo’n winkeltochtje, omgeven door IJslandse wollen truien en papegaaiduikers. ‘Ga je gang,’ zei Matthias, terwijl hij de deur opende.