Выбрать главу

‘Wat vind je ervan?’ vroeg Matthias achteloos. Zijn toon gaf aan dat hij in tegenstelling tot Þóra aan rijkdom gewend was.

‘Het is echt een chique woning,’ antwoordde ze, terwijl ze naar een witgeverfde muur liep om een ingelijste ets te bekijken, die oeroud scheen te zijn. Ze keek naar de afbeelding en deed meteen een stap terug. ‘Wat voor walgelijks is dit nu weer?’ Op de ets gebeurde van alles en de kunstenaar had er alle moeite voor moeten doen om alle mensen die op de afbeelding stonden, erop te krijgen. Bij elkaar waren dat zo’n twintig man op de niet ingekleurde afbeelding – hoofdzakelijk mannen – en ze waren handig in paren opgesteld, aangezien de een bezig was de ander te pijnigen of hem op een of andere wijze te straffen.

Matthias liep naar haar toe en keek naar de afbeelding. ‘Dit?’ Zijn gezicht vertrok een beetje, waarna hij zei: ‘Dit is een ets die Harald van zijn grootvader geërfd heeft. Het is Duits en toont de toestand in Duitsland rond zestienhonderd of daaromtrent, toen de geloofsstrijd daar op zijn hoogtepunt was. Zoals je ziet was daar het een en ander gaande.’ Matthias wendde zich van de ets af. ‘Wat dit werk bijzonder maakt, is dat het uit de tijd zelf stamt en geen afbeelding is van die toestand door latere kunstenaars: dergelijke afbeeldingen zijn vaak onrealistisch en meer overdreven. Misschien is dit een verandering van de stijl geweest.’

‘Meer overdreven?’ vroeg Þóra sprakeloos. Wat kon er meer overdreven zijn dan dit?

‘Ja, of zoiets,’ antwoordde Matthias en haalde de schouders op. ‘Door mijn werk voor de familie Guntlieb ben ik enigszins op de hoogte van deze periode geraakt en geloof me: dit is nog lang niet de akeligste afbeelding in hun verzameling.’ Hij lachte schamper. ‘Vergeleken met de allerergste kan dit werk nog in een kinderkamer opgehangen worden.’

‘Mijn dochter heeft een poster van Minnie Mouse aan haar muur hangen,’ zei Þóra en ze liep naar de volgende afbeelding. ‘Je kunt er zeker van zijn dat zo’n plaat daar nooit aan de muur komt of op welke wand in mijn huis dan ook.’

‘Nee, dit is niet ieders smaak,’ antwoordde Matthias en hij volgde Þóra naar de afbeelding van een man die op een rek gefolterd werd voor het aangezicht van mannen, gekleed in kerkelijke gewaden. De mannen zaten dicht op elkaar en volgden vol belangstelling twee beulen, die naar het scheen veel kracht moesten aanwenden om aan het wiel van het rek te draaien. De bedoeling was waarschijnlijk om de ledematen van de man op te rekken en daardoor zijn lijden te vergroten. Matthias wees naar het midden van de plaat. ‘Dit toont de folteringen van het onderzoeksrecht en stamt ook uit Duitsland. Ze hechtten er veel belang aan om bekentenissen te krijgen, zoals je kunt zien.’ Hij keek naar Þóra. ‘Het is ongetwijfeld interessant voor jou als advocaat om de redenen voor marteling te begrijpen, omdat het begin van martelingen in Europa op het rechtsapparaat herleid kan worden; dat wil zeggen, in brede zin.’

Þóra zette zich schrap voor de zoveelste belediging van haar beroep: ze had die als sinds het begin van haar studie rechten over zich heen moeten laten komen. ‘Ja natuurlijk: wij juristen dragen hier de volle verantwoordelijkheid voor.’

‘Nee, even zonder gekheid,’ antwoordde Matthias, ‘in de middeleeuwen lag de macht om mensen in staat van beschuldiging te stellen bij particulieren. Hij die vond dat hem onrecht aangedaan was, of die zich als het slachtoffer van crimineel gedrag van een ander beschouwde, moest hem zelf in staat van beschuldiging stellen en de zaak in gang zetten. De processen waren ten dele een lachertje: als de beschuldigde voor het gerecht niet gewoon bekende of als er niets gebeurde waardoor zijn schuld duidelijk bewezen werd, werd het oordeel over zijn schuld aan Gods macht overgelaten. De verdachte werd op de proef gesteld: ze lieten hem over gloeiende kolen lopen, hij werd vastgebonden in het water geworpen of iets van dien aard. Als zijn blaren bijvoorbeeld na een bepaalde tijd genezen waren of als hij in het water zonk, beschouwde men hem onschuldig. Daardoor kwam degene die hem beschuldigd had, vervolgens in de penarie, omdat er dan over hem rechtgesproken werd. Zoals je kunt begrijpen, voelden de mensen er weinig voor om een buurman te beschuldigen, aangezien dat het risico met zich meebracht dat de zaak zich tegen hen zou keren.’ Matthias wees naar de man op de pijnbank. ‘Dit systeem raakte in zwang toen de overheid en de mannen van de Kerk inzagen dat misdaden – zowel van wereldlijke als van religieuze aard – gigantisch in aantal toegenomen waren omdat het gerechtshof machteloos stond. Om de misdaad terug te dringen grepen ze terug naar het Romeins recht, waar zowel de procesvoering als de gang van zaken voor het gerecht volkomen anders in elkaar zat: daar was alles op onderzoek gebaseerd en daar komt dan ook de naam vandaan: onderzoeksrecht. Het was de Kerk die daarmee begon, maar de wereldlijke rechtbanken volgden in hun kielzog en nu hoefde het slachtoffer van een misdrijf iemand niet meer in staat van beschuldiging te stellen, of de zaak voor het gerecht te behartigen.’ Matthias glimlachte naar Þóra. ‘Ergo: juristen.’

Þóra glimlachte terug. ‘Het gaat te ver om van al deze ellende het rechtsapparaat de schuld te geven.’ Nu was het haar beurt om naar die arme, uitgerekte man te wijzen. ‘Ik zie geen enkele samenhang tussen onderzoek en marteling, het spijt me vreselijk.’

‘Nee,’ antwoordde Matthias. ‘Dat was helaas een nadeel van het nieuwe systeem: om te kunnen beoordelen of iemand schuldig was moest men hetzij twee getuigen van het misdrijf vinden, hetzij een bekentenis van de beschuldigde krijgen. Sommige misdrijven, zoals godslastering, zijn niet dusdanig dat er noodzakelijk getuigen van zijn en daarom werd alles op bekentenissen gezet. Die moesten de rechters hebben en ze konden door middel van pijniging verkregen worden. Dat gold als onderzoek.’

‘Walgelijk,’ zei Þóra, waarna ze zich van de afbeelding naar Matthias wendde. ‘Hoe weet jij dat allemaal?’

‘Haralds grootvader wist heel veel over deze periode en kon er gepassioneerd over vertellen. Het was heel leuk om hem erover te horen vertellen, maar mijn kennis hiervan is maar heel oppervlakkig vergeleken met die van de oude heer.’

‘Nou ja,’ zei Þóra. ‘Zijn dit allemaal platen die jij eerder gezien hebt?’

Matthias bekeek de wand. ‘De meeste, dunkt me. Dit is trouwens niet meer dan een fractie van de platen en andere zaken die onder de collectie vallen. Harald heeft duidelijk slechts een gedeelte daarvan meegenomen. Zijn grootvader zag van de goede dingen des levens af om dit te kunnen verzamelen, om maar niet te spreken over het geld dat hij daaraan uitgaf. Ik zou het niet gek vinden als dit de belangrijkste collectie ter wereld was over martelingen en terechtstellingen door de eeuwen heen. Daartoe behoort bijvoorbeeld een bijna volledige set van de afzonderlijke uitgaven van Malleus Maleficarum.’

Þóra keek om zich heen. ‘Hing de verzameling gewoon aan de muur van de woonkamer?’

‘Nee, ben je belazerd. Natuurlijk niet!’ antwoordde Matthias. ‘De boeken en een paar andere documenten – brieven en meer van zulke dingen – worden in een kluis bewaard omdat ze zo waardevol zijn. Zo zijn er twee bijzondere kamers in het huis van de familie Guntlieb waar zich exemplaren uit de collectie bevinden. Een gedeelte van wat je hier ziet, komt daaruit. Ik neem aan dat ze het niet bijzonder jammer vonden dat ze een deel van de werken moesten missen. De meesten konden er heel slecht tegen: Haralds moeder bijvoorbeeld kon er nooit toe overgehaald worden om daar naar binnen te gaan. Harald was de enige nazaat die de belangstelling van zijn grootvader hiervoor deelde. Dat is ongetwijfeld een reden waarom zijn grootvader hem zijn collectie nagelaten heeft.’