8 december 2005
13
Þóra zat aan de computer in haar kantoor, toen Matthias haar om negen uur kwam halen. Ze wilde net ophouden de e-mail van de dag ervoor te beantwoorden en het overgrote deel door Þór te laten afhandelen. Bragi was haar die ochtend glimlachend tegemoet gekomen. Hij was nog steeds de gedachte aan het koesteren dat deze Duitse zaak deuren naar het buitenland zou openen: het zou het begin van een eindeloze stroom werk voor het kantoor betekenen. Þóra hielp hem niet uit die droom, aangezien ze allang blij was dat ze zich op het moordmysterie kon concentreren zonder tegelijkertijd tussen andere, kleinere zaken verscheurd te worden. Ze had een e-mailbericht aan die onbekende vriend van Harald, Mal, gestuurd, waarin ze kort en bondig de dood van Harald had vermeld en uiteengezet hoe Matthias en zij namens de familie Guntlieb in deze zaak betrokken waren. Ter afsluiting van het bericht sprak ze beleefd de wens uit dat Mal contact met haar zou opnemen, daar hij wellicht over informatie beschikte die van belang zou kunnen zijn. Toen Bella opbelde om de komst van Matthias aan te kondigen, had Þóra nog zo weinig te doen dat ze het meisje vroeg hem te vragen bij de balie plaats te nemen en nog vijf minuten te wachten. Het maakte voor haar veel verschil als het bureau was opgeruimd wanneer ze ’s middags weer aan datzelfde bureau moest werken. Ze haastte zich alles af te ronden, kreeg het in ruim vijf minuten voor elkaar en zette tevreden over het resultaat van die ochtend de computer uit. Ze overlegde bij zichzelf om vroeger op de ochtend binnen te komen. Hoewel ze thuis harder zou moeten aanpoten, kon deze tijd heel goed gebruikt worden. Vóór de gebruikelijke openingstijd van het kantoor zou ze immers niet worden gestoord door de telefoon.
Ze haalde een klein recordertje uit een bureaula en stak het bij zich om te gebruiken bij het gesprek met Hugi. Terwijl ze onderzocht of de batterijen nog vol waren, moest ze aan haar zoon denken, die die ochtend niet te genieten was geweest. Waar het probleem ook lag, het scheen die nacht niet overgegaan te zijn, zoals Þóra had gehoopt. De jongen had er afwezig en zonder eetlust bij gezeten en Þóra was er nauwelijks in geslaagd een woord uit hem te trekken. Sóley daarentegen had ononderbroken gepraat, zoals ze ’s ochtends altijd deed, en het was daarom voor Þóra onmogelijk gebleken om enig contact met haar zoon te krijgen. Ze besloot om ’s avonds in alle rust naar hem toe te gaan, nadat Sóley naar bed gegaan was. Ze zette deze gedachten van zich af, stopte de recorder in haar tas en ging vlug weg.
Þóra viel om van verbazing toen ze aan de balie kwam: daar zat Matthias op de rand van Bella’s bureau druk te leuteren met de secretaresse, die straalde als het zonnetje in huis. Ze had niet eens in de gaten dat Þóra binnengekomen was en ze moest kuchen om hun aandacht te krijgen.
Matthias keek haar aan. ‘Ach jee, ik hoopte dat je bezigheden nog wat meer vertraging zouden oplopen.’ Hij glimlachte naar Þóra en gaf haar een knipoog.
Þóra had er moeite mee om haar blik van Bella’s gezicht af te wenden, dat alleen van het glimlachen al volkomen veranderd was. Ze was gewoon aardig met zo’n vrolijke blik. ‘Ja oké, moeten we niet gaan?’ zei Þóra en ze haalde haar jas. ‘Leuk om je zo vrolijk te zien, Bella,’ voegde ze eraan toe en ze glimlachte op haar vriendelijkst naar de secretaresse.
De glimlach op Bella’s gezicht verdween als sneeuw voor de zon. Met de charme die Matthias geprobeerd had op de secretaresse los te laten, had zij duidelijk geen succes. ‘Wanneer kom je terug?’ vroeg ze zuur.
Þóra trachtte niet te laten merken hoe teleurgesteld ze was over het feit dat ze voor Bella de tegenpartij was. ‘Ik verwacht niet dat ik vandaag nog terugkom, maar ik bel je als ik denk dat het anders loopt.’
‘Ja ja, prima,’ antwoordde Bella kortaf en er lag een klank in haar woorden waarvan Þóra geleerd had te doen alsof ze zich er niet bewust van was. Hetgeen onmogelijk was.
‘Je hoorde wat ik zei.’ Þóra kon niet doen alsof er niets was, hoewel ze heel goed wist dat dat verstandiger zou zijn. ‘Kom, Matthias.’
‘Ja, mevrouw,’ zei Matthias en hij glimlachte naar Bella. Tot Þóra’s grote ongenoegen glimlachte ze terug.
Toen ze in de auto gingen zitten, deed Þóra de gordel om en draaide zich naar Matthias. ‘Kun jij bij ijzel rijden?’
‘Dat zal vanzelf blijken,’ antwoordde Matthias ad rem en hij reed de wagen van de parkeerplaats. Toen hij de blik op Þóra’s gezicht zag, voegde hij eraan toe: ‘Geen zorgen: ik ben een goed chauffeur.’
‘Je mag alleen niet remmen, als de auto begint te slippen,’ zei Þóra, omdat ze er allesbehalve van overtuigd was dat Matthias dit wist.
‘Wil jij rijden?’
‘Nee, dank je,’ antwoordde Þóra. ‘Met die remregel kan ik niet uit de voeten: als de auto begint te slippen, trap ik onwillekeurig op de rem, hoewel ik wel beter weet. Mijn rijkunst is maar heel beperkt.’
Ze reden over de weg die de stad uit ging en waren op de hoogvlakte gekomen, toen Þóra haar nieuwsgierigheid wat betreft het gesprek tussen Matthias en Bella niet langer in bedwang kon houden. ‘Waarover waren jullie aan het praten?’
‘We?’ vroeg Matthias verbaasd.
‘Ja, jij en Bella, mijn secretaresse. Normaal gesproken zegt ze geen boe of bah.’
‘O, zij! We waren over paarden aan het praten. Ik wil graag eens proberen te rijden, terwijl ik hier ben. Het IJslandse paard staat goed bekend. Ze gaf me advies.’
‘Wat weet zij eigenlijk van paarden?’ vroeg Þóra.
‘Ze rijdt paard; wist je dat niet?’
‘Nee, eigenlijk niet,’ antwoordde Þóra. Ze kon alleen maar medelijden hebben met de paarden die onder Bella’s gewicht gebukt moesten gaan. ‘Wat voor paarden heeft ze dan: nijlpaarden?’
Matthias keek van de weg naar Þóra. ‘Ben je jaloers?’ vroeg hij sarcastisch.
‘Ben jij dronken?’ pareerde ze.
Ze reden zwijgend over de lavavelden in de richting van Þrengslin. Þóra sloeg het landschap vanuit het autoraam gade. Hoewel weinig mensen het met haar eens zouden zijn, vond ze dit een van de mooiste plekken van het land; met name in de zomer, wanneer het groene mos nog het meest in het oog sprong: de zachte lijnen van de bemoste oppervlakten vormden een scherp contrast met de ruwe contouren van de lava. Nu was het gebied met sneeuw bedekt en derhalve ontbraken de drie dimensies in het hele beeld: zo was het niet zo indrukwekkend als in de zomer. Toch hing er over het gebied een rust die Þóra aansprak. Ze verbrak de stilte. ‘Vind je dit niet mooi?’
Matthias wendde zijn blik even van de weg en nam de omgeving in zich op. Er was weinig tot geen verkeer. ‘Heel mooi.’ Hij glimlachte haar toe als om vrede te sluiten.
‘Wij zijn niet bepaald goede partners, jij en ik,’ zei ze. Ze bedoelde daarmee de kleine woordenwisselingen die hun relatie tot nog toe kenmerkten. ‘We zouden misschien eens een nieuwe taktiek moeten uitproberen.’
Hij lachte weer naar haar. ‘Vind je? Ik ben volkomen gelukkig: jij bent veel leuker gezelschap dan waar ik bij het werk aan gewend ben. Het zijn bijna alleen maar mannen en de weinige vrouwen met wie ik in die wereld contact heb, zijn zo hysterisch dat ze al instorten als er ook maar dít misgaat.’
Nu was het Þóra’s beurt om te lachen. ‘Je bent een tikje beter dan Bella, dat mag je best weten.’ Ze zweeg even. ‘Vertel me één ding: in de map zat een knipsel uit een Duitse krant, dat over de dood van jonge mensen door wurgseks ging. Waarom heb je dat in de map gestopt?’
‘Aaaah.’ Matthias rekte het woord. ‘Dat gedoe. Een van de jongens om wie het in het artikel ging, was Haralds beste vriend. Ze leerden elkaar aan de universiteit in München kennen; ze waren zonder meer zielsverwanten en daardoor ondernamen ze dezelfde onzin. Ik weet niet wie van beiden deze rare spelletjes geïntroduceerd heeft, maar Harald zwoer dat het zijn vriend was die ermee begon. Harald was erbij toen die jongen stierf, en belandde als gevolg daarvan in een lange reeks verhoren en in grote problemen. Hoewel ik het haast niet durf te zeggen, denk ik dat hij zich uit deze toestand uitgekocht heeft; je herinnert je misschien de grote uitgaven uit die tijd, die ik extra aangemerkt had?’ Þóra knikte. ‘Ik heb dat artikel erbijgedaan, omdat Harald gestikt is. Dat zou weleens van belang kunnen zijn. Wie weet: hij kan best op dezelfde manier als zijn vriend aan zijn einde gekomen zijn, hoewel dat nog maar zeer de vraag is.’