Ze parkeerden de auto op de parkeerplaats buiten de omheining van Litla-Hraun en liepen naar het hek dat voor bezoekers bedoeld was. Een gevangenbewaarder liet ze een kleine woonkamer op de tweede verdieping binnen. ‘We hadden gedacht dat u hier zou kunnen zitten: dat zou zeer geschikt moeten zijn, veel beter dan in een verhoorkamer,’ zei hij. ‘Hugi is rustig en zou u geen last moeten bezorgen. Hij komt zo.’
‘Dank u wel; dit is prima,’ antwoordde Þóra en ze ging naar binnen. Ze maakte het zich gemakkelijk op een bruine leren bank en Matthias ging vlak naast haar zitten. Ze was verbaasd over zijn keuze van zitplaats, aangezien er genoeg stoelen waren.
Hij keek haar aan. ‘Als Hugi hier tegenover ons gaat zitten, is het het handigst dat we zo zitten. Ik wil hem recht van voren kunnen aankijken.’ Hij trok zijn wenkbrauwen tweemaal vlug op. ‘Het is vreselijk fijn zo dicht tegen je aan te zitten.’
Þóra kreeg geen kans om te antwoorden, want de deur ging opnieuw open en Hugi Þórisson verscheen in gezelschap van een bewaker. Hij hield de jongeman, die met neergeslagen blik voor zich uitkeek, bij de schouders vast en stuurde hem door de deuropening. Hij was geboeid, maar Þóra vond hem zo verloren dat zoiets haar volkomen onnodig leek. De bewaker sprak hem aan en toen keek de jongen voor het eerst op. Hij streek zich zijn te lange haar met beide handen uit de ogen en Þóra zag dat hij heel knap was, in elk geval heel anders van uiterlijk dan ze zich voorgesteld had. Het leek haar ongelofelijk dat hij vijfentwintig was: zeventien leek dichter in de buurt te komen. Hij had donkere wenkbrauwen en grote ogen en het meest opvallende aan zijn gezicht waren de vooruitstekende jukbeenderen, wat zijn spichtigheid benadrukte. Als hij de moordenaar van Harald is geweest, dan heeft hij al zijn kracht moeten aanwenden, dacht Þóra. Hij leek tenminste niet in staat om vijfentachtig kilo over een lange afstand te slepen.
‘Zul je je gedragen, vriend?’ vroeg de bewaker Hugi vriendelijk. Hugi knikte zwijgend en de bewaker trok Hugi’s handen naar zich toe en maakte de boeien los. Hij legde opnieuw een hand op Hugi’s schouder en stuurde hem naar de stoel recht tegenover Þóra en Matthias. Daar ging de jongen zitten of liever gezegd: hij liet zich in de stoel neerploffen. Hij vermeed het Þóra en Matthias recht aan te kijken, wendde zijn gezicht volledig van hen af en staarde naar de vloer naast de stoel, waar hij in hing.
‘Wij zijn in de kamer hiernaast, als u ons nodig hebt. Hij zou u geen moeilijkheden moeten bezorgen.’ De bewaker richtte zijn woorden tot Þóra.
‘Prima,’ zei Þóra, ‘we zullen hem niet langer bezighouden dan nodig is.’ Ze keek op haar horloge. ‘We zouden dit vóór twaalven moeten kunnen afhandelen.’
De bewaker liet hen achter en toen hij de deur achter zich had dichtgedaan, kon je alleen de ademhaling van hen drieën horen en een zacht geluid, dat ontstond omdat Hugi ritmisch aan de knieën van de legerbroek die hij aanhad, zat te krabben. De jongen maakte nog geen aanstalten hen aan te kijken.
Gevangenen mochten zo te zien hun eigen kleren dragen, in tegenstelling tot Amerikaanse gevangen, die Þóra van de televisie en uit de bioscoop kende. Daar liepen ze in overalls rond die nog het meest weg hadden van een sinaasappelschil. De jongen keek hen nog steeds niet aan.
‘Hugi,’ zei Þóra zo vriendelijk als ze kon. Ze ging verder in het IJslands, aangezien ze het wat dom vond om het gesprek in het Engels te beginnen. Er moest sowieso nog blijken of dit enigszins te doen viel. Ze mochten deze kans niet wegens taalproblemen verknoeien: als de jongen helemaal geen Engels begreep, zou ze dit alleen moeten afhandelen. ‘Je weet waarschijnlijk wie wij zijn. Ik heet Þóra Guðmundsdóttir; ik ben advocate. Dit is Matthias Reich uit Duitsland. We zijn hier vanwege de moord op Harald Guntlieb, die we onafhankelijk van de politie aan het onderzoeken zijn.’
Geen reactie. Þóra ging verder: ‘We wilden je spreken, omdat we er niet van overtuigd zijn dat jij iets met deze moord te maken hebt.’ Ze haalde diep adem om nadruk te leggen op wat ging volgen. ‘We proberen te achterhalen wie Haralds moordenaar was en we achten het zeer waarschijnlijk dat jij geen schuld hebt. Ons doel is degene die Harald vermoord heeft te vinden en als jij dat niet bent, dan is het in jouw voordeel om ons te helpen.’ Hugi keek op naar Þóra. Hij deed zijn mond echter niet open en maakte geen aanstalten iets te zeggen, dus ging Þóra door: ‘Je begrijpt waarschijnlijk wel dat jij min of meer van alle problemen af bent, als het ons lukt te bewijzen dat iemand anders Harald vermoord heeft.’
‘Ik heb hem niet vermoord,’ zei Hugi zacht. ‘Niemand gelooft me, maar ik heb hem niet vermoord.’
Þóra ging verder: ‘Hugi, Matthias hier komt uit Duitsland. Hij is gewend om onderzoek te doen, maar hij begrijpt geen IJslands. Durf je het aan in het Engels met ons te praten, zodat hij het begrijpen kan? Zo niet, geen probleem: we willen dat je onze vragen begrijpt en kunt beantwoorden zonder taalbarrières.’
‘Ik spreek goed Engels,’ was het antwoord, nog steeds op halfzachte toon uitgesproken.
‘Fijn,’ antwoordde Þóra. ‘Als je iets wat we zeggen, niet begrijpt of moeite met antwoorden hebt, stappen we gewoon op het IJslands over.’
Þóra draaide zich naar Matthias en vertelde hem dat ze in het Engels verder zouden gaan. Dat liet hij zich geen twee keer zeggen: hij leunde naar voren en begon te praten. ‘Hugi, begin er eens mee rechtop te zitten en je naar ons toe te draaien. Laat dat klagerige toontje achterwege en gedraag je eens als een vent.’
Þóra zuchtte inwendig: wat voor mannelijk gelul was dit nu weer? Ze verwachtte nog het meest dat de jongen zou opstaan en beginnen te huilen en erom zou vragen dat hij weg mocht; dat zouden ze dan maar moeten slikken, want hij was hier uit zijn eigen vrije wil. Ze kreeg de gelegenheid niet om hem te onderbreken, want Matthias ging meteen verder: ‘Je zit flink in de penarie, dat hoef ik je niet te vertellen. Je hebt welgeteld nog één kans om hier uit te komen en je moet je daarom voor de volle honderd procent inspannen om ons te helpen en ons naar waarheid te antwoorden. In jouw positie is het heel eenvoudig om in weet ik wat voor zelfmedelijden te vervallen, maar je moet je nu als een vent gedragen en niet als een kind. Doe wat ik zeg: ga rechtop zitten, kijk me recht aan en beantwoord eerlijk wat we je vragen. Je zult je echt beter voelen als je je als een man opstelt. Probeer het eens.’
Þóra sloeg verbaasd gade hoe Hugi deed wat Matthias zei. Hij ging rechtop zitten en deed zijn uiterste best zich als een man op te stellen. Zijn puberale uiterlijk maakte het hem hierbij lastig, maar er was in elk geval een verandering. Toen hij begon te praten, was zijn stem zwaarder en volwassenner. ‘Ik heb er moeite mee jullie veel in de ogen te kijken: ik zit onder medicijnen waarvan ik wat in de war raak.’ Þóra zag het aan zijn ogen: ze schoten heen en weer en er lag een soort waas over die wel haast door kalmerende middelen veroorzaakt moest zijn. ‘Ik zal toch proberen jullie antwoord te geven.’
‘Hoe hebben jouw en Haralds wegen elkaar gekruist?’ vroeg Þóra.
‘Ik leerde hem op een feestje in de stad kennen. Ouwehoerde wat met hem en hij bleek heel tof. Ik stelde hem daarna later aan Halldór voor.’
‘Wie is Halldór?’ vroeg Þóra.
‘Halldór Kristinsson. Hij studeert geneeskunde,’ antwoordde Hugi, niet zonder trots. ‘Wij zijn al bevriend sinds we kleine jongens waren. We wonen naast elkaar in Grafarvogur. Hij is ongelofelijk slim, maar geen nerd of zo, en altijd in voor wat lol.’