Выбрать главу

Þóra schreef het op: dat was die jonge vent die naar het feest wilde waar Harald was, op de avond dat die vermoord werd; hij was degene die besloten had om in De Koffiebrander op de andere feestgangers te wachten. ‘Waren jullie goed bevriend, jij en Harald?’

Hugi haalde de schouders op. ‘Ja, ja. Maar lang niet zo close als Harald en Halldór. Harald kocht weleens bij me…’ Hugi stopte midden in de zin en trok een bezorgd gezicht.

‘Die drugshandel van je kan op dit moment helemaal niemand iets schelen. Ga verder,’ zei Matthias bot.

Hugi’s adamsappel ging snel op en neer voordat hij besloot verder te praten. ‘Oké. Hij noemde me soms zijn beste vriend; dat was maar een grapje en alleen wanneer hij iets van me wilde kopen. En toch was hij heel tof: heel erg anders dan iedereen die ik ken.’

‘Hoe dan?’ vroeg Þóra.

‘Ten eerste had hij altijd bakken vol geld en hij gaf altijd rondjes en zo. Hij had ook een te gekke woning en auto.’ Hij dacht even na voordat hij verderging. ‘Dat was allemaal geen probleem. Daarom was hij veel cooler dan al die anderen. Hij was voor niets bang, verzon altijd krankzinnige dingen om uit te halen en trok iedereen op de een of andere manier met zich mee. Hij was een gigantische waaghals met al die versieringen aan zijn lichaam: niemand van ons durfde dat na te doen; Halldór niet eens, terwijl hij dat vreselijk graag wilde. Hij dacht dat het in de toekomst schadelijk voor hem zou kunnen zijn en had al enorm veel spijt van een kleine tatoeage die hij op zijn arm had laten zetten. Maar de toekomst kon Harald helemaal niets schelen.’

‘En daarna werd duidelijk dat hij geen toekomst meer voor zich had,’ zei Matthias. ‘Wat deden jullie; waarover hadden jullie het?’

‘Ik herinner me niet meer waar we het samen over hadden.’

‘Praatte hij weleens over zijn onderzoek of over heksenverbrandingen?’ vroeg Þóra hoopvol.

‘Hekserij,’ zei Hugi en hij snoof. ‘Eerst werd er nauwelijks over iets anders gepraat. Toen ik net met ze begon op te trekken, vroeg Harald me of ik met hun toververeniging mee wilde doen.’

Matthias onderbrak hem: ‘Toververeniging? Wat voor toververeniging?’

‘Malleus nog iets. Dat moest een vereniging voorstellen van mensen met belangstelling voor de heksenvervolgingen en andere historische dingen.’ Hij ontweek Þóra’s blik, kreeg een rood hoofd en richtte zich tot Matthias: ‘Maar het was iets heel anders; het ging om vier dingen: seks, drugs, magie en nog meer seks.’ Hij glimlachte. ‘Daarom vond ik het leuk om bij ze rond te hangen. Die geschiedenis en toverij en die magische symbolen en rituelen interesseerden me niet; ik wilde alleen lol hebben. Die meisjes waren knap.’ Hugi droomde even weg, waarschijnlijk bij de herinnering aan mooie momenten met die knappe meisjes. ‘Sommige verhalen over heksenverbrandingen waren best grappig. Ik herinner me er eentje waarin een zwangere vrouw op een brandstapel werd gezet en in het vuur haar kind kreeg. Een paar priesters haalden het kind er levend uit, maar besloten toen dat het door de hekserij van zijn moeder weleens bezeten kon zijn en gooiden het er weer in. Harald zei dat dit echt gebeurd was.’

Þóra’s gezicht vertrok, maar ze trok het meteen weer in de plooi. ‘Wie zaten er in deze vereniging? Hoe heetten die mooie meisjes?’

‘Harald was de voorzitter; daarna kwam Halldór, die eigenlijk zijn rechterhand was; ik; Bríet, die aan de universiteit Geschiedenis studeerde – zij was de enige die het allemaal serieus nam, denk ik –; Brjánn, die ook Geschiedenis studeerde; Andri, die Scheikunde studeerde, en Marta Mist, die een of andere vrouwenstudie deed. Die was onuitstaanbaar: altijd aan het zeuren over vrouwen en wat er wel niet allemaal oneerlijk tegenover vrouwen was. Ze verpestte gewoonlijk de hele sfeer met haar gezeik. Harald had vette ruzie met haar; hij noemde haar altijd “Nebel”, hetgeen haar enorm irriteerde. Dat betekent “mist” in het Duits. Vanwege haar tweede naam, snap je?’ Þóra gaf aan dat ze het begreep, maar Matthias zat er als een blok steen bij. ‘Dat was de kern van de groep; af en toe kwamen er nieuwe mensen bij, maar niemand bleef, behalve wij. Ik volgde niet echt wat ze aan het doen waren, wat dat aangaat; zoals ik al zei had ik geen interesse in toverij, alleen in wat ze in feite deden.’

‘Je zegt dat Halldór Haralds rechterhand was; wat bedoel je daarmee?’ vroeg Þóra.

‘Ze waren vaak met zijn tweeën wat aan het uitzoeken. Ik denk dat Halldór hem met vertalingen en zo geholpen heeft. Het lag dus voor de hand dat Halldór het van Harald zou overnemen, als die het land uit was. Halldór zag dat best zitten: hij was totaal gefascineerd door Harald.’

‘Is Halldór homo?’ vroeg Matthias.

Hugi schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat kan niet. Hij had gewoon dollartekens in zijn ogen, of zoiets. Halldór komt uit een arm gezin, net zoals ik trouwens. Harald overlaadde hem met geld, dure cadeaus en complimenten en in ruil daarvoor aanbad Halldór hem. Je kon zien dat Harald ervan genoot. Hij was trouwens niet altijd aardig tegen Halldór: hij had de gewoonte hem in onze aanwezigheid te vernederen. Hij lette er wel altijd op dat hij het weer goed maakte, zodat Halldór niet moeilijk ging doen. Het was een nogal vreemde relatie.’

‘Hoe vond jij het om Halldór, van wie je zegt dat hij al sinds je jeugd je vriend is, zo gefascineerd door Harald te zien? Was je niet jaloers?’ vroeg Þóra.

Hugi glimlachte. ‘Nee, helemaal niet. We waren nog steeds vrienden. Harald was maar tijdelijk op IJsland en ik wist dat dit over zou gaan. Ik vond het eerlijk gezegd nogal grappig om Halldór in die rol van aanbidder te zien. Hij was voor die tijd altijd degene geweest tegen wie ik opkeek; dat werd heel anders toen ik zag hoe hij in mijn voetsporen trad of zo. Niet dat Halldór ooit tegen mij zou doen zoals Harald tegen hem deed, of hij nou aardig of gemeen was.’ De uitdrukking op Hugi’s gezicht werd opeens bezorgd. ‘Ik vermoordde hem niet om mijn vriend terug te krijgen. Zo was het niet.’

‘Nee, misschien niet,’ zei Matthias. ‘Vertel me één ding: als jij hem niet vermoord hebt, wie deed het dan? Je moet toch bepaalde ideeën hebben. Je weet dat het geen zelfmoord of ongeluk geweest kan zijn.’

Hugi keek weer naar de vloer. ‘Ik weet het niet. Als ik het wist, zou ik het natuurlijk gezegd hebben: ik wil hier niet zijn.’

‘Denk je dat je vriend Halldór hem vermoord heeft?’ vroeg Þóra. ‘Neem je hem in bescherming?’

Hugi schudde zijn hoofd. ‘Halldór zou niemand vermoorden en Harald nog het minst. Ik vertelde jullie toch dat hij hem vereerde.’

‘Ja, maar je vertelde ook dat Harald vaak lullig tegen hem deed en hem in jullie aanwezigheid vernederde. Misschien maakte hem dat kwaad en kon hij daar niet mee overweg. Die dingen komen voor,’ zei Þóra.

Hugi keek op en zag er vastberadener uit dan daarvoor. ‘Nee. Halldór is niet zo. Hij studeert om arts te worden. Hij wil mensen in leven houden, niet het van ze afnemen.’

‘Hugi, jongen, het spijt me om je dit te moeten vertellen, maar artsen hebben door de eeuwen heen mensen gedood. Er zitten rotte appels in de mand van elk beroep,’ zei Matthias half sarcastisch. ‘Maar als het Halldór niet was, wie dan?’

‘Misschien Marta Mist,’ mompelde Hugi weinig overtuigend. Het meisje was duidelijk geen favoriet. ‘Misschien heeft Harald haar een keer te vaak “Nebel” genoemd.’

‘Marta Mist, tsja,’ zei Matthias. ‘Dat is een prachtige hypothese, ware het niet dat ze een waterdicht alibi heeft. Zoals alle anderen in die tovergroep van jullie. Behalve als het Halldór zou zijn: zijn alibi is het zwakst. Het is heel goed mogelijk dat hij heel snel uit De Koffiebrander is weggegaan, Harald vermoord heeft en daarna weer aan de boemel gegaan is, zonder dat iemand het merkte.’