Hugi vulde zijn wangen met lucht en blies die er langzaam uit. ‘Misschien iemand van de universiteit. Ik weet het niet. Of iemand uit Duitsland.’ Hij paste ervoor op om Matthias aan te kijken toen hij dit zei, alsof hij dacht dat Matthias overgevoelig zou zijn, als het over zijn landgenoten ging. ‘Ik weet dat Harald die avond iets aan het vieren was. Hij vertelde me dat; hij wilde ter gelegenheid van die dag of iets anders drugs van me kopen.’
‘Wat voor iets anders?’ vroeg Matthias bot. ‘Je moet duidelijker zijn. Wat zei hij precies?’
Hugi keek arrogant. ‘Precies? Ik herinner het me niet precies, maar het had te maken met iets wat hij eindelijk gevonden had. Hij riep iets in het Duits en balde zijn vuist. Toen omhelsde hij me en drukte me heel hard tegen zich aan en zei dat ik hem xtc moest bezorgen omdat hij zich verdomd goed voelde en zin had om helemaal uit zijn dak te gaan.’
‘Was dat toen jullie van het feest weggingen?’ vroeg Þóra. ‘Nadat hij je vastgehouden had en om xtc gevraagd had?’
‘Ja, vrij vlot daarna. Ik was helemaal van de wereld: ik had zowel te veel gedronken als een mislukte poging gedaan om nuchter te worden door speed te nemen. Veel te veel. We namen in elk geval een taxi naar mijn huis en ik herinner me alleen dat ik geen xtc-pillen kon vinden; ik was eigenlijk volkomen stoned en ik zou er al moeite mee gehad hebben om melk in de koelkast te vinden. Ik herinner me ook dat Harald nogal kwaad op me werd en zei dat dit een klotetrip was. Ik herinner me ook dat ik op de bank ging liggen omdat alles me voor de ogen begon te draaien.’
Þóra onderbrak Hugi. ‘Zei je dat je hem geen xtc-pillen hebt gegeven?’
‘Ik kon ze niet vinden,’ antwoordde Hugi, ‘ik was zo stoned als een garnaal; dat zei ik al.’
Þóra keek naar Matthias, maar zei niets. In het autopsierapport was naar voren gekomen dat in Haralds bloed het werkzame bestanddeel uit xtc-pillen gevonden was, zodat hij er ergens aan gekomen was. ‘Kan het zijn dat hij eerder die avond gescoord heeft? Of ze bij jou thuis gevonden heeft, toen jij in slaap gevallen was?’
‘Hij had op dat feestje geen xtc genomen: dat is uitgesloten. Hij was niet high: ik herken de uitwerking ervan altijd. Het is ook uitgesloten dat hij ze bij mij thuis gevonden heeft, want de politie duikelde ze uit mijn berging in de kelder op, toen ze huiszoeking deden. Ik had ze daar verstopt en ik had de sleutel in mijn zak. Harald zou nooit op het idee gekomen zijn om in de berging te gaan zoeken: ik betwijfel of hij er ooit vanaf geweten heeft. Misschien is hij naar huis gegaan en heeft daar gescoord. Ik weet dat hij een paar pillen had waarvan hij zij dat ze niet goed genoeg waren. Waarom vragen jullie daar zoveel over?’
‘Weet je zeker dat Harald niet in jouw zak gevoeld heeft en de sleutel heeft gevonden? Misschien herinner je je het niet, maar zou het kunnen dat je het je toen herinnerd hebt en het hem hebt verteld?’ vroeg Matthias. ‘Probeer het je te herinneren. Je lag op de bank en alles draaide om je heen en toen?’
Hugi kneep zijn ogen weer dicht en deed zo te zien zijn uiterste best om het zich te herinneren. Opeens deed hij zijn ogen open en keek hen verbaasd aan. ‘Ja, ik herinner het me. Trouwens: ik zei niets, maar Harald zei iets tegen mij. Hij boog zich over me heen en fluisterde iets tegen me; ik herinner me dat ik hem wilde antwoorden en hem wilde vragen om op me te wachten, maar ik kon het niet.’
‘Wat? Wat zei hij?’ vroeg Matthias ongeduldig.
Hugi keek hen peinzend aan. ‘Ik vergis me misschien, maar het staat me zo bij dat hij gezegd heeft: “Slaap lekker, makker. Je viert het later wel met me. Ik ben naar IJsland gekomen om de hel te zoeken en raad eens? Ik heb hem net gevonden.”’
14
‘Gedraag je niet als een idioot.’ Marta Mist tuitte haar lippen en blies een lange sliert rook uit. Ze tikte de as van haar half opgerookte sigaret en drukte hem vervolgens uit, omdat ze genoeg had gehad. ‘Je maakt het alleen maar erger en het komt niet bij je op dat iemand hier zijn voordeel mee gaat doen.’ Ze keek met haar groene, amandelvormige ogen geïrriteerd naar de jongen die op de stoel aan de andere kant van de tafel zat, of liever gezegd: die daarop in elkaar gedoken was. Marta Mist rekte zich uit en haalde haar vingers door haar rode krullen. ‘Lieverd, kijk me niet zo aan. Jij heb ons in deze situatie gebracht en je moet er nu niet over gaan zitten dromen om opeens een voorbeeldig burger te worden wiens geweten knaagt.’ Voor ondersteuning keek ze naar haar vriendin, die naast haar zat. Het jonge, blonde meisje knikte alleen maar instemmend met grote ogen. Ze had kort haar en was jongensachtig gekleed, maar toch zou niemand haar per ongeluk voor een man aangezien hebben. Ze was best knap en heel fijn gebouwd, met uitzondering van een flinke boezem. Van achteren bekeken had ze een kind kunnen zijn, zeker omdat ze naast de forse Marta Mist zat, die nog lang niet uitgepraat was. ‘Dit is zo’n typische mannenactie dat ik er haast van moet kotsen: opgeven wanneer het erop aankomt.’ Ze leunde tevreden over zichzelf terug in haar stoel. Haar vriendin durfde geen van beiden aan te kijken en concentreerde zich op haar cola.
‘Jemig,’ antwoordde Halldór en hij deed alsof hij een vinger in zijn keel stak, ‘Als jij er nou eens mee ophoudt om dit cliché steeds te herkauwen?’ De ergernis straalde van zijn gezicht af en terwijl hij Marta Mist aanstaarde, trok hij zijn bovenlip onwillekeurig op, zodat zijn witte tanden in het licht schitterden. Hij keek van haar weg en stak een sigaret aan. Toen hij uitblies, was zijn kwaadheid wat weggezakt en hij voegde er op iets rustiger toon aan toe: ‘Je zou er blij over moeten zijn dat ik naar de politie wil gaan. Of denk je soms dat het in de vrouwenvleugel helemaal geweldig zou zijn? Alleen maar vrouwen.’ Hij glimlachte sarcastisch naar haar.
Marta Mist zette hem op zijn nummer. ‘Dan kunnen we met elkaar bellen en leuke verhalen uitwisselen, want jij zult het ongelofelijk naar je zin krijgen in de gevangenis van Litla-Hraun, lieve schat: je bent ook zo’n knappe jongen.’ Ze retourneerde de sarcastische grijns.
‘Ach, houd toch eens op,’ zei Bríet eindelijk. De anderen antwoordden niet en keken haar enigszins verbaasd aan, waardoor ze weer in haar glas begon te staren, nu met rode konen. Even later hoorden ze haar in haar decolleté mompelen: ‘Ik wil niet naar de vrouwengevangenis en ik wil ook niet dat jij op Litla-Hraun terechtkomt.’ Ze keek op en richtte haar blik op Halldór. ‘Ik ben er doodsbang voor.’
Halldór glimlachte lief naar haar. Hij mocht haar graag; in feite was zijn gevoel veel sterker dan dat: hij voelde dat hij zonder meer erg van haar gecharmeerd was, hoewel hij nog niet helemaal zeker wist of dat meer dan alleen iets seksueels was. ‘Er gaat niemand naar de gevangenis.’ Hij keek naar Marta Mist. ‘Kijk nu eens wat je gedaan hebt: Bríet een beetje de stuipen op het lijf jagen met die onzin.’
Marta Mist trok een verontwaardigd gezicht. ‘Ik? Hallo! Jij begon over de gevangenis te praten; ik niet.’ Ze keek naar Bríet, trok een gezicht en zuchtte. ‘Wiens idee was het eigenlijk om hierheen te komen?’
Ze zaten in Hotel 101 aan de Hverfisgata, in een ruimte met open haard voor de bar, waar roken toegestaan was. Het was een favoriete plek van hun vriend Harald geweest en het was voor hen vaste prik om hiernaartoe te gaan, toen hij zijn wonderlijke vriendenkring min of meer leidde. Naast het feit dat ze hem misten was het alsof de plek een zekere charme verloren had.
Halldór liet zijn hoofd hangen en schudde het verward. ‘Allemachtig, Marta, ik word hier helemaal gek van. Kunnen we niet gewoon praten zoals vrienden? Ik dacht dat jij me zou helpen. Ik vind het vreselijk dat Hugi moet zitten; dat moet je toch doorhebben.’ Hij keek op zonder haar in de ogen te kijken en nam zijn pakje sigaretten, dat midden op tafel lag. ‘Ik word hier dus helemaal gek van. Wanneer is die verdomde begrafenis eigenlijk?’