Выбрать главу

Matthias zwichtte en daarna bleek dat ze de computer bij de politie mochten ophalen. Een agent genaamd Markús Helgason zou hen ontvangen.

* * *

Op het politiebureau begroette deze Markús Þóra in het IJslands, richtte zich vervolgens tot Matthias en zei in het Engels met een zwaar IJslands accent: ‘We hebben elkaar al twee keer ontmoet: bij de huiszoeking en toen u kwam om met mijn baas, Árni Bjarnason, te spreken.’ De agent glimlachte wat ongemakkelijk. ‘U kunt niet bepaald samen door een deur, dus men heeft besloten dat ik u zou ontvangen. Ik hoop dat u er niets op tegen hebt.’

Het was een vrij jonge man, gekleed in een lichtblauw politieoverhemd met een zwarte politiebroek. Hij was nogal klein, want voor politieagenten gold geen minimumlengte meer. Aan de andere kant zag Markús er heel gewoontjes uit, niet knap en niet lelijk, met donkerbruin haar en grijze ogen, die de aandacht niet trokken. Hij glimlachte toen hij hun de hand schudde en daarmee veranderde Þóra’s eerdere oordeel over zijn uiterlijk volkomen: hij had mooie, witte tanden en Þóra hoopte omwille van hemzelf dat hij altijd genoeg redenen zou hebben om te lachen.

Matthias en Þóra verzekerden hem ervan dat ze het niet erg vonden om zijn baas niet te spreken te krijgen en de jonge agent ging opgelucht verder: ‘Het leek mij een goed idee als u een en ander met mij zou kunnen bespreken. Wij begrijpen dat u de feiten rond de moord aan het bestuderen bent en aangezien ons onderzoek nog niet formeel afgerond is, zou het toch voor de hand liggen als we met elkaar overlegden.’ Hij aarzelde even en voegde er toen ongemakkelijk aan toe: ‘Ze moeten de computer nog in een doos doen evenals enige documenten die we nog moesten teruggeven. U moet er in elk geval nog even op wachten. We kunnen in mijn kamer gaan zitten.’

Þóra wierp Matthias een zijdelingse blik toe, die op zijn beurt met een handige schouderbeweging aangaf dat hij niets tegen zo’n gesprek had. Ze wist heel goed dat dat met de computer en een doos gewoon een smoes was: het zou een man met één arm bij benadering drie minuten kosten om dat te regelen. Ze liet dit niet merken, glimlachte voor de vorm en zei dat dat in orde was. De agent was duidelijk opgelucht en liet hen in zijn kamer binnen.

Behalve een koffiepot met het logo van Manchester United waren er geen persoonlijke dingen. De agent vroeg Þóra en Matthias plaats te nemen en wachtte daar zelf mee, totdat zij waren gaan zitten. Niemand zei iets, terwijl ze op de spullen wachtten, en de stilte was ondraaglijk geworden, toen iedereen uiteindelijk zat.

‘Nou, u zegt het maar,’ zei de agent met gespeeld opgewekte stem. Þóra en Matthias glimlachten alleen, maar zeiden geen van beiden iets. Þóra wilde dat de agent de conversatie gaande hield en de opeengeperste lippen van Matthias gaven te kennen dat hij er net zo over dacht. De agent kwam ter zake: ‘Wij begrijpen dat u vanochtend op Litla-Hraun geweest bent en Hugi Þorisson ontmoet hebt.’

‘Ja, dat kan kloppen,’ zei Þóra kort.

‘Juist,’ antwoordde de agent. ‘Wat is daaruit gekomen?’ Hij keek hoopvol van de een naar de ander. ‘Het is ook een vreemde situatie om uzelf als vertegenwoordigers van de nabestaanden voor te stellen, zoals u hier doet, maar ook als raadslieden van de verdachte, waarvan ik begrijp dat u dat vanochtend in het oosten gedaan hebt.’

Þóra keek naar Matthias, die met een opgeheven hand naar haar gebaarde dat zij moest antwoorden. ‘Moeten we het niet zo verwoorden dat de omstandigheden vreemd en ongewoon zijn en dat wij daarop inspelen? Het is desalniettemin duidelijk dat wij in de eerste plaats voor de familie van Harald werken: de belangen van Hugi Þórisson vallen simpelweg samen met die van de familie.’ Ze pauzeerde even om de agent in staat te stellen daar iets tegen in te brengen, maar dat deed hij niet, dus ging ze verder: ‘Wij zijn er helemaal niet van overtuigd dat hij schuldig is. Ons gesprek met hem van vanochtend ondersteunt onze mening alleen maar meer.’

De agent trok verbaasd zijn wenkbrauwen op. ‘Ik moet eerlijk toegeven dat ik helemaal niet begrijp waarom u zo zeker van uw zaak bent. Alles wat ons onderzoek aan het licht gebracht heeft, wijst in tegengestelde richting.’

‘Wij vinden dat er veel vragen onbeantwoord blijven: dat is wel de belangrijkste reden,’ antwoordde Þóra.

De agent knikte en scheen het ermee eens te zijn. ‘Dat is sowieso waar, maar zoals ik zeg is ons onderzoek nog niet definitief afgesloten. Toch zou het me nogal verbazen, als er later iets aan het licht zou komen dat de theorie dat Hugi Þórisson Harald vermoord heeft, ontkracht.’ Hij strekte de vingers van zijn ene hand en telde af, terwijl hij de ene na de andere vinger met zijn andere hand vastpakte. ‘Ten eerste was hij bij de overledene, vlak voordat de moord gepleegd werd. Ten tweede vond men bloed van Harald op de kleren die hij op die bewuste avond droeg. Ten derde vonden we een T-shirt bij hem in een kast verstopt, dat gebruikt was om aanzienlijke hoeveelheden bloed mee op te dweilen dat ook van de overledene bleek te zijn. Ten vierde was hij lid van die toververeniging van het slachtoffer en dus was hij bekend met die magische symbolen zoals die op het lijk. En ten vijfde was hij die avond wegens drugsgebruik zodanig van de wereld geweest dat hij de ogen uit een lijk zou kunnen snijden. Gelooft u me: niemand doet zoiets bij zijn volle verstand. Hij dreef een drugshandeltje en plande waarschijnlijk ook een transport. De vermoorde jongen had genoeg geld om zoiets te financieren en uit zijn fondsen verdween een aanzienlijke som geld vlak voordat de moord gepleegd werd. Spoorloos. Dat gebeurt niet wanneer het om normale transacties gaat. Het is altijd mogelijk om zoiets op een of andere wijze na te trekken.’ De agent keek naar zijn handen. Hij omvatte alle vingers van zijn linkerhand met die van zijn rechterhand. ‘Ik kan op die dingen wél antwoord geven; veel minder punten zijn vaak al voldoende om mensen schuldig te bevinden. Het enige waar het ons aan ontbreekt, is een bekentenis, waarvan ik graag toegeef dat die er gewoonlijk in soortgelijke omstandigheden al geweest zou zijn.’

Þóra probeerde niets te laten merken. Dat er bloed was gevonden op kleren van Hugi kwam haar rauw op haar dak vallen. Ze was het noch in de politieverslagen, noch in de overige gegevens met betrekking tot de zaak die ze in handen gehad had, tegengekomen. Ze nam vlug het woord, zodat de agent niet de indruk zou krijgen dat hij haar uit haar evenwicht had gebracht: ‘Hebt u er dan geen problemen mee dat hij de moord niet bekend heeft?’

De agent keek haar recht in het gezicht aan. ‘Nee, helemaal niet. Weet u waarom?’ Hij ging verder toen Þóra geen aanstalten maakte om hem te antwoorden: ‘Hij herinnert het zich niet. In plaats daarvan klampt hij zich vast aan de hoop dat hij het niet gedaan heeft. Waarom zou hij een daad moeten bekennen die hij zich niet herinnert, als er zoveel op het spel staat? Dat vraag ik me af.’