‘Hoe verklaart u het verplaatsen van het lijk naar de universiteit?’ vroeg Matthias. ‘Zo’n drugsdealer zal toch geen toegang tot universiteitsgebouwen gehad hebben. Het was in het weekeinde en alles was waarschijnlijk gesloten.’
‘Hij stal de sleutel van Harald. Heel simpel. We troffen de sleutelhanger op het lijk aan; daaraan zat onder andere een sleutel of liever gezegd: een speciale toegangssleutel, want ze hebben daar een beveiligingssysteem. Uit het systeem viel af te lezen dat de sleutel vlak na de moord gebruikt is om binnen te komen.’
Matthias kuchte. ‘Hoe bedoelt u: vlak na de moord? Had het niet even goed vlak voor de moord kunnen zijn? De tijdschatting is in dit geval niet bepaald nauwkeurig.’
‘Inderdaad, maar dat maakt niet uit,’ antwoordde de agent bruusker dan voorheen.
Matthias ging door, geenszins bereid om hem er zo makkelijk van af te laten komen: ‘Laten we ervan uitgaan dat Hugi de sleutel gejat heeft en het lijk van zijn woning, die trouwens daar in de buurt is, naar het faculteitsgebouw gebracht heeft. Hoe denkt u dat dat vervoer in zijn werk gegaan is? Het lijk van een volwassen kerel is niet iets wat je in je zak steekt of meeneemt in een taxi.’
Nu moest de agent lachen. ‘Hij vervoerde het lijk op zijn fiets: die werd een eindje van de Árnagarður gevonden en alsof dat nog niet genoeg was, waren er sporen van Harald op te vinden. Er werd bloed van hem op het stuur aangetroffen. Gelukkig was de fiets onder een afdak neergegooid, zodat het er niet op gesneeuwd had.’
Matthias zei niets, zodat Þóra invieclass="underline" ‘Hoe weet u dat deze fiets van Hugi was?’ Ze zei er vlug achteraan: ‘En ook als dat zo zou zijn, hoe weten we dan dat die daar in die bewuste nacht achtergelaten is?’
De agent glimlachte met meer voldoening dan daarvoor. ‘De fiets werd bij de opslag voor afvalcontainers neergegooid en lag bij de deur. Het vuil werd op vrijdag opgehaald en de vuilnislieden van die wijk waren het er allemaal over eens dat er toen geen fiets lag. Hugi heeft de fiets zelf herkend en toegegeven dat die op zaterdag onaangeroerd in het fietsenhok stond van de flat waar hij woont; een vrouw uit dat gebouw beweert eveneens dat de fiets op zijn plek stond, toen ze rond etenstijd een kinderwagen uit het hok wilde halen om met haar kind naar de winkel te gaan.’
‘Hoe kan een getuige zich in hemelsnaam herinneren welke fietsen er stonden en welke niet? Ik heb zelf in een flat gewoond en geloof dat ik in die tijd toch echt niet had kunnen navertellen wat er in het fietsenhok stond, hoe vaak ik er ook langskwam,’ zei Þóra.
‘De fiets was opvallend, omdat Hugi er veel gebruik van maakte. ’s Winters, ’s zomers, in het voorjaar en in het najaar. Hij had geen rijbewijs en had niet veel keuze. Hij was nogal lomp wanneer hij zijn fiets in het hok zette: dat bewuste weekeinde nog had hij hem tegen de kinderwagen van die vrouw gezet. Daarom herinnert ze het zich goed, omdat ze hem moest verplaatsen om haar kinderwagen te pakken.’
Matthias kuchte nog een keer. ‘Als Hugi de sleutel gestolen heeft en de sleutel was van een beveiligingssysteem, dan neem ik aan dat daar een toegangscode of nummer bij hoorde. Hoe heeft Hugi die geraden?’
‘Dat is precies een van de vragen waarmee we ons aan het begin geconfronteerd zagen, en we hebben het laten natrekken,’ antwoordde de agent. ‘Bij de verhoren van Haralds vrienden kwam naar voren dat hij hun die code allemaal verteld schijnt te hebben.’
Þóra keek hem vol ongeloof aan. ‘Wie gelooft dat nou? Waarom zou hij dat in hemelsnaam doen?’
‘Ik begrijp dat hij het nummer grappig vond: hij had namelijk de toegangscode 0666 gekregen en dat nummer scheen bijzondere aantrekkingskracht op hem uit te oefenen vanwege een of andere merkwaardige satanische hobby.’
‘Dat was trouwens een magische hobby, heeft niets met de duivel te maken,’ zei Matthias. Hij veranderde vervolgens handig van gespreksonderwerp om lange gesprekken over het soort magie te vermijden. ‘Eén ding zou u ons misschien kunnen vertellen. We kwamen een print van Haralds e-mail tegen: een kort bericht dat hij ene “Mal” gestuurd had. Hebt u daar iets uit kunnen opmaken?’
De agent keek hem niet-begrijpend aan. ‘Ik moet eerlijk bekennen dat ik me dat niet herinner: we hebben zo’n enorme berg documenten doorgenomen. Maar als u wilt, kan ik het opzoeken en het u laten weten.’
Þóra schetste hem het bericht in grote lijnen, al meende ze dat er in verband hiermee weinig bij de politie te halen vieclass="underline" de agent zou het zich toch hebben moeten herinneren als er iets uit naar voren gekomen was. Hij beloofde wel na te gaan of er iets gedaan was om de geadresseerde te vinden, hoewel hij weinig belang hechtte aan de belangrijke vondst die Harald zei eindelijk gedaan te hebben. ‘Hij bedoelde ongetwijfeld een meisje op wie hij stapelgek was, of iets dergelijks,’ zei hij. ‘Maar iets anders: bent u van plan hier nog lang mee door te gaan?’ Hij keek Þóra en Matthias om beurten aan.
‘Zo lang als wij nodig achten,’ zei Matthias met een ondoorgrondelijke blik. ‘Ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat de juiste man in hechtenis zit, ondanks datgene wat bij u aan het licht gekomen is. Maar ik zou er natuurlijk naast kunnen zitten.’
De agent glimlachte tegen zijn zin. ‘We zouden u er dankbaar voor zijn, als u ons enigszins op de hoogte zou willen houden, omdat het onderzoek nog steeds gaande is. Wij willen graag conflicten vermijden, zeker als er van samenwerking sprake kan zijn.’
Þóra maakte van de gelegenheid gebruik en zei: ‘Wij hebben gedeelten van de documenten in deze zaak gekregen, maar lang niet alles. Ik heb u een brief gestuurd, die waarschijnlijk vanochtend aangekomen is, waarin namens de naaste verwanten het vrijgeven van alle gegevens verzocht wordt. Ziet u ergens iets wat dat in de weg zou kunnen staan?’
De agent haalde zijn schouders op. ‘Op zich niet, maar dat is niet aan mij. Het is niet gebruikelijk dat een verzoek tot zoiets wordt ingediend, maar ik neem aan dat het ingewilligd zal worden. Het zou even kunnen duren voordat dit behandeld wordt. We proberen natuurlijk…’ Hij kwam niet verder, omdat er op de deur geklopt werd. ‘Binnen,’ riep hij en de deur ging open. In de deuropening stond een agente met een kartonnen doos in haar armen. Uit de doos stak een zwarte computer.
‘Hier is de computer waar u om vroeg,’ zei de jonge vrouw en ze ging naar binnen. Ze zette de doos op het bureau en haalde er een document in een doorzichtige plastic hoes uit tevoorschijn. ‘De monitor is beneden bij de receptie; die komt rechtstreeks van de opslag omdat wij hem niet nodig hadden. Eigenlijk volkomen onzinnig om hem mee te nemen,’ zei ze met opgeheven hoofd tegen de agent. ‘Misschien zouden degenen die zulke huiszoekingen doen, er eens op gewezen moeten worden dat documenten en andere dingen niet in letterlijke zin in een beeldscherm opgeslagen worden, ook al worden ze op het scherm bewaard. Het zit allemaal in de computer en er kan ongeacht de monitor gebruik van gemaakt worden.’ Ze klopte zachtjes op de computer.
De agent scheen helemaal niet blij te zijn met de jonge vrouw, noch met het feit dat ze hem in de aanwezigheid van Þóra en Matthias de les las. ‘Bedankt voor je informatie.’ Hij nam de plastic hoes van haar aan en haalde het document eruit. ‘Zou u hier willen tekenen voor ontvangst?’ zei hij tegen Matthias. ‘De rest van de documenten die meegenomen zijn, is daar ook in te vinden.’
‘Welke documenten zijn dat?’ vroeg Þóra. ‘Waarom zijn die niet met de andere teruggegeven?’
‘Dat waren papieren waarvan we vonden dat we ze beter moesten bekijken. Van alles en nog wat. Er kwam trouwens niets uit. Ik weet niet of u er iets sappigs in zult vinden, maar ik betwijfel het.’ Hij stond op en gaf daarmee aan dat het gesprek ten einde was.
Þóra en Matthias stonden van hun stoelen op en Matthias nam de doos in zijn armen, nadat hij voor ontvangst getekend had. Þóra trok de stapel documenten uit de doos, voordat ze voorin ging zitten. Ze bladerde er doelloos doorheen, terwijl Matthias de auto startte.