Выбрать главу

‘Godallemachtig,’ zei Þóra en er trok een rilling door haar heen. ‘Je herinnert het je wel erg precies.’

‘Je vergeet niet zo eenvoudig wat er uit zo’n brief naar voren komt,’ antwoordde Matthias hees. ‘Dit is natuurlijk niet het enige waarover geschreven wordt. Er zitten allemaal pogingen om haar vrij te krijgen in, van juridische argumenten tot wat je regelrechte bedreigingen kunt noemen. De man was wanhopig: hij hield zonder meer met hart en ziel van zijn vrouw, omdat ze volgens die brief het allermooiste meisje was. Ze waren nog niet lang getrouwd.’

‘Mocht hij haar in gevangenschap opzoeken? Werd dit niet geschreven, terwijl ze nog vastzat?’ vroeg Þóra.

‘Nee en ja,’ antwoordde Matthias. ‘Nee, hij kon haar niet bezoeken, maar een van de bewakers zag hoe erg ze eraan toe was en bracht boodschappen heen en weer; boodschappen die steeds onduidelijker en wanhopiger werden, volgens de brieven. Wat je tweede vraag betreft: de brieven zijn op één na allemaal geschreven terwijl zij vastzat en haar man probeerde haar vrij te krijgen. Dat wil zeggen, alle brieven behalve de laatste, die geschreven is nadat ze vrijgelaten was. Mensen die zich alleen druk maken om hun eigen problemen, zouden die brief eens moeten lezen. Zo groot is de menselijke tragedie die daarin beschreven wordt.’

‘Hoezo?’ vroeg Þóra zonder dat ze het antwoord werkelijk wilde horen.

‘Je moet bedenken dat de geneeskunde in die tijd in niets leek op hoe we haar nu kennen: in werkelijkheid was het een hoop onzin. Je kunt je goed de pijn voorstellen die zieken en gewonden leden, laat staan de geestelijke gezondheid van een jonge vrouw die eerder bij iedereen geliefd was en onder andere beroemd om haar uiterlijk. Toen ze vrijgelaten werd, waren haar ene been en al haar vingers verbrijzeld. Geen oren. Het lichaam bedekt met littekens van messteken die ze haar toegebracht hadden op zoek naar een plek die niet zou bloeden. En meer dingen die kort genoemd worden, maar niet met naam en toenaam. Wat zou jij doen?’ Matthias keek weer naar Þóra.

‘Had ze kinderen?’ vroeg Þóra. Onwillekeurig ging haar rechterhand naar haar ene oor; ze had echt nog nooit beseft hoe onmisbaar oren voor het uiterlijk waren.

‘Nee,’ antwoordde Matthias.

‘Dan heeft ze zelfmoord gepleegd,’ zei Þóra zonder aarzeling. ‘Eindeloze pijn en kwelling kun je omwille van je kinderen verdragen, maar niet om veel andere redenen.’

‘Inderdaad,’ zei Matthias. ‘Ze woonden op een landgoed bij een riviertje en ze hinkte daar ’s avonds, toen ze thuisgekomen was, naartoe en wierp zich erin. Had ze in een betere toestand verkeerd, dan had ze zich nog zwemmend in veiligheid kunnen brengen, maar gekleed in zware kleren volgens de mode van die tijd en met een verbrijzeld been en verbrijzelde handen was ze niet tot veel in staat.’

‘Wat deed haar man vervolgens; staat dat in de brief?’ vroeg Þóra, terwijl ze de gedachte aan de jonge vrouw van zich afzette.

‘Ja, in de brief staat inderdaad dat hij inquisiteur Kramer het dierbaarste in zijn leven afgenomen heeft, net zoals Kramer hem het dierbaarste in zijn leven ontnomen had, en dat dat nu op een lange reis naar de hel was,’ antwoordde Matthias. ‘In het verhaal volgt niet wie het voorwerp van de wraak was of waar dat was of welke hel het in deze zaak betreft. Bronnen uit die tijd geven geen verdere aanwijzingen. Hij wenst de bisschop vervolgens een goede nacht en zegt dat die heeft verzuimd zijn oproep op tijd te beantwoorden en dat een dienaar van God dat voor zijn Heer moet verantwoorden. Hij citeert iets uit het Oude Testament, dat zoals je weet over van alles behalve vergeving gaat. Ik kan het niet helemaal verklaren, maar in zijn slotwoorden zat een soort dreigement verscholen, waarvan ik niet weet of hij de daad bij het woord gevoegd heeft: de bisschop stierf een paar jaar later. Het kan goed zijn dat hij die brieven weggegooid heeft, omdat hij niet wilde dat ze tussen kerkelijke documenten bewaard bleven.’

‘Dat vind ik nou een twijfelachtige verklaring,’ zei Þóra. ‘Als hij ervan af wilde komen, waarom verbrandde hij ze dan niet? Ze hadden toch geen tekort aan vuur in die tijd.’

Matthias probeerde de auto direct voor de deur van Haralds woning te parkeren. De parkeerplaatsen bij het huis waren bezet. ‘Ik weet het niet; misschien zag hij Petrus en God voor zich en wilde hij geen aandacht op de inhoud van de brieven vestigen door ze te verbranden. Rook stijgt op naar de hemel, weet je.’

‘Dus je denkt dat de brieven geen vervalsingen zijn?’ vroeg Þóra.

‘Nee, dat zei ik niet. Er zitten bepaalde zaken in die niet kloppen.’

‘Zoals?’

‘Hoofdzakelijk zijn dat verwijzingen naar een vreselijk boek van Kramer. De briefschrijver noemt het mooi geïllumineerd met bloemen, maar het kan de duivelse inhoud niet verhullen.’

‘Zou hij niet de Heksenhamer bedoeld kunnen hebben? Kramer moet dat toch gebruikt hebben.’

‘Die theorie gaat niet op,’ antwoordde Matthias. ‘Volgens overlevering kwam dat gezellige boek pas een jaar later, in 1486, uit.’

‘Zijn het papier en de inkt niet op leeftijd onderzocht?’ vroeg Þóra.

‘Ja, dat lukte uiteindelijk wel, maar het is helemaal niet belangrijk: vervalsers gebruiken oud papier en oude inkt of verf om mensen die de middelen voor zulk onderzoek hebben, voor de gek te houden.’

‘Oude inkt?’ vroeg Þóra vol twijfels.

‘Ja, of zoiets. Ze maken inkt van oude stoffen of lossen de inkt op van een of ander oud document dat dat niet meer echt geschikt is voor verkoop. Oude inkt komt snel van het papier los.’

‘Wat een gedoe,’ zei Þóra en ze was dankbaar dat ze geen vervalser was.

‘Hmm, ja,’ zei Matthias en ze stapten uit.

‘Maar waarom had Harald die brieven?’ vroeg ze. ‘Geloofde hij dat ze echt waren of dacht hij dat ze vervalst waren?’

Matthias sloeg de autodeur dicht en deed de kofferbak open. Hij boog voorover om de doos op te tillen, maar eerst wikkelde hij het omslag met de brieven in zijn jas en legde die voorzichtig op de doos. Als hij het alleen in zijn trui al koud had, liet hij het niet merken. ‘Harald was ervan overtuigd dat ze echt waren: hij was gefascineerd door het raadsel wie of wat Kramer had verloren door die wraakactie waar het in de brief over gaat. Hij zocht links en rechts in Duitsland in allerlei documenten naarstig naar een aanwijzing en bezocht met die bedoeling ook de Vaticaanse bibliotheek. Hij vond echter niets wat op het een of ander wees. Er is niet zoveel over Kramer bekend, want hij leefde ruim vijfhonderd jaar geleden.’

Þóra zag voetstappen in de sneeuw die voor de hoek van het huis lag, in de richting van de voordeur naar Haralds woning. Met een hoofdbeweging wees ze Matthias op de verse sporen van verkeer; er waren geen sporen behalve die ene kant op, dus ze konden niet van de post of de krantenbezorger zijn.

De man stond vlak bij de deur. Hij had zo te zien een paar passen naar achteren gedaan om naar het raam op de bovenste verdieping van het huis te kunnen turen. Hij maakte een sprongetje, toen Matthias en Þóra zacht om de hoek kwamen. Hij keek hen met open mond aan en begon toen wat te stamelen, voordat hij ten slotte de woorden vond voor wat hij wilde zeggen. ‘Kende u Harald Guntlieb?’

17

‘Aangenaam, mijn naam is Gunnar Gestvík; ik ben het hoofd van de vakgroep Geschiedenis van de universiteit.’

Hij stond weifelend en onzeker voor hen. Zijn kleren zagen er duur uit: hij droeg een mooie winterjas van een merk dat Þóra herkende uit de klerenkast van haar ex. Onder zijn overjas had de man een pak aan en bij de kraag zag ze een mooi gestrikte, kleurige das en de lichtblauwe boord van zijn overhemd. Zijn hele voorkomen moest erop duiden dat dit een beheerst man in goeden doen was, die onderweg was. Maar zijn pose begon op dit moment wel scheurtjes te vertonen: deze Gunnar verwachtte deze ontmoeting overduidelijk niet en deed heel hard zijn best om zijn volgende zet te bepalen. Het was Þóra duidelijk dat dit de man was die het lijk van Harald gevonden had of liever gezegd op zich gekregen had. Wat hij bij de woning van die voormalige student van hem wilde, was haar een volkomen raadsel. Misschien was dit onderdeel van een verwerkingsproces, aangeraden door een psycholoog?