‘Ik was in de buurt en besloot te kijken of hier iemand was,’ zei Gunnar aarzelend.
‘Hier? Bij Harald thuis?’ vroeg Þóra verbaasd.
‘Ik had natuurlijk niet verwacht hemzelf hier aan te treffen,’ ging Gunnar vlug verder. ‘Ik bedoelde of er iemand anders was, de huisbaas of zo.’
Matthias begreep er geen woord van en liet het gesprek aan Þóra over, maar hij had de naam meteen meegekregen. Hij glipte naast Þóra en maakte haar met allerlei oogwenken duidelijk dat ze de man moest vragen mee naar binnen te gaan. Hij viste de sleutels uit zijn zak op en opende de voordeur.
Gunnar volgde Matthias met een wel heel gretige blik. ‘Hebt u toegang tot de woning?’ vroeg hij Þóra.
‘Ja, Matthias werkt voor Haralds familie en ik vertegenwoordig hen ook. We komen net van de politie: we hebben zijn spullen daar opgehaald en wilden deze hier neerzetten. Wilt u mee naar binnen? We zouden het op prijs stellen om gewoon even met u te kunnen praten.’
Gunnar scheen er de grootste moeite mee te hebben om niet te laten blijken hoe opgelucht hij was. Hij nam het aanbod dankbaar aan nadat hij op zijn horloge had gekeken, alsof hij voor de zekerheid wilde kijken of hij het aanbod misschien zou moeten afslaan. Hij volgde Þóra naar binnen. Ondanks zijn verfijnde smaak in kleding scheen hij toch tekort te schieten in hoffelijkheid: hij bood haar in elk geval geen hulp bij het naar boven brengen van de zware computer.
Gunnars reactie verschilde niet veel van die van Þóra, toen zij voor het eerst de woning binnenging. Hij nam niet eens de moeite om zijn jas uit te doen, maar ging als gehypnotiseerd de kamer binnen en begon te bekijken wat er aan de muren hing. Matthias en Þóra gunden zichzelf meer tijd, zetten alle spullen weg en deden hun jassen uit. Matthias haalde het leren omslag met de oude brieven, uit zijn jas waarin hij ze gewikkeld had, en liep ermee door de gang naar de slaapkamer. Þóra bleef achter om Gunnar in de gaten te houden. Ze liep naar hem toe en ging naast hem staan, hoewel ze hem niet wilde storen bij het bekijken van de oude kunstwerken die er hingen.
‘Het is een opmerkelijke kunstcollectie,’ zei Þóra. Ze bracht zich in herinnering wat Matthias haar over de afbeeldingen verteld had. Ze had er echter weinig vertrouwen in dat ze het correct zou herhalen en besloot daarom zichzelf niet voor schut te zetten.
‘Hoe kwam hij hieraan?’ vroeg Gunnar. ‘Had hij ze gestolen?’
Þóra was sprakeloos. Hoe kwam die man daarop? ‘Nee, hij had alles gekregen uit de erfenis van zijn grootvader.’ Ze aarzelde even, maar ging toen verder. ‘U mocht Harald niet?’
Gunnar schrok. ‘Lieve Heer, welnee. Ik mocht hem vreselijk graag.’ De toon waarop hij dit zei, wees er niet bepaald op dat hij oprecht was en Gunnar scheen dit te beseffen: hij probeerde het heel vlug recht te zetten. ‘Harald was een zeer intelligente jongeman en hij had het in zich om uitstekend historisch onderzoek te doen. Zijn werkwijzen waren niet helemaal voorbeeldig, maar in zulke dingen zit sowieso de klad.’
Þóra was nog niet overtuigd. ‘In die zin dat hij een voorbeeldig student was?’
Gunnar produceerde met moeite een glimlach. ‘Dat kun je misschien zo stellen. Hij was natuurlijk niet conventioneel in zijn uiterlijk en gedrag, maar je kunt jonge mensen niet op hun mode beoordelen. Ik herinner me de Beatles en de mode die hun roem met zich meebracht: de ouderen vonden het niet veel soeps. Ik ben nu oud genoeg om te begrijpen dat de adolescentie allerlei vormen kan aannemen.’
Het was nogal vergezocht om Harald met de Beatles te vergelijken. ‘Zo had ik het nog niet bekeken.’ Ze glimlachte beleefd naar Gunnar. ‘Maar ik heb hem natuurlijk niet gekend.’
‘U zei dat u advocate was; welke belangen behartigt u voor de familie van Harald? Betreft het de erfenis? Wat hier aan de muur hangt is niet van geringe waarde.’
‘Nee, daar heeft het niets mee te maken,’ antwoordde Þóra. ‘We zijn het onderzoek naar de moord aan het nalopen: de familie is het helemaal niet eens met de conclusie van de politie.’
Gunnar staarde haar met grote ogen aan. Zijn adamsappel ging op en neer. ‘Wat bedoelt u? De schuldige is toch al gevonden: die ene drugsdealer?’
Þóra haalde haar schouders op. ‘Wij vinden dat diverse zaken erop wijzen dat hij de moordenaar niet is.’ Ze zag dat Gunnar om bepaalde redenen niet bijzonder blij was met dit nieuws. Ze voegde eraan toe: ‘Het zal allemaal wel blijken. Misschien hebben we het bij het verkeerde eind, misschien niet.’
‘Het gaat mij misschien niets aan, maar wat wijst op de onschuld van die man? De politie schijnt ervan overtuigd dat ze de juiste man te pakken hebben; weet u iets wat de politie nog onbekend is?’
‘We houden geen informatie voor de politie verborgen, als u dat insinueert,’ zei Þóra scherp. ‘We zijn gewoon op belangrijke punten niet tevreden over hun conclusies.’
Gunnar zuchtte. ‘U moet me maar niet kwalijk nemen dat ik het zo rechtstreeks vraag: ik ben mezelf niet meer wanneer het om deze zaak gaat. Om u de waarheid te zeggen wilde ik dat het nu eindelijk eens ophield. Dit is allemaal vreselijk moeilijk voor me geweest en het heeft ook nog eens de goede naam van de vakgroep besmeurd.’
‘Ik begrijp het,’ zei Þóra. ‘Maar het mag toch niet zo zijn dat de verkeerde persoon schuldig bevonden wordt, ook al staat de goede naam van uw vakgroep op het spel, of wel soms?’
Gunnar begreep het en zei vlug: ‘Nee, nee, nee. Natuurlijk niet. Een mens heeft nu eenmaal de neiging om om zijn eigen hachje te denken, maar daar zitten natuurlijk grenzen aan, begrijpt u me niet verkeerd.’
‘Waarom kwam u eigenlijk hierheen?’ vroeg Þóra. Ze vroeg zich ondertussen af wat Matthias toch ophield.
Gunnar keek van Þóra naar een van de afbeeldingen aan de muur. ‘Ik hoopte eigenlijk in contact te komen met iemand die Haralds zaken regelt. En dat schijnt gelukt te zijn.’
‘Waarom?’
‘Toen Harald vermoord werd, had hij kort daarvoor… hoe zal ik het zeggen… ja, kort daarvoor een geleend document van de universiteit in handen gekregen dat hij niet teruggegeven heeft. Ik ben daarnaar op zoek.’ Gunnar wendde zijn blik van het kunstwerk af.
‘Wat voor document is dat?’ vroeg Þóra. ‘Er is hier van alles te vinden.’
‘Het is een oude brief aan de bisschop in Hróarskelda van rond 1500. Hij is door Denemarken uitgeleend en daarom is het belangrijk dat hij niet aan de wandel gaat.’
‘Dat klinkt nogal ernstig,’ zei Þóra. ‘Waarom hebt u dit niet met de politie opgenomen? Die had hem ongetwijfeld kunnen opsporen.’
‘Het is pas net aan het licht gekomen: ik wist er niets van toen ik verhoord werd, anders had ik wel de wens te kennen gegeven dat ze dat document zouden achterhalen. Door hierheen te komen hoopte ik dat ik niet de hulp van de politie zou hoeven inroepen en dat ik het probleem makkelijker zou kunnen oplossen. Ik voel er niet bijzonder veel voor om het verder uit te leggen: het is levenservaring en daar heb ik meer dan genoeg van. Dit document heeft op geen enkele wijze met de moord te maken, dat kan ik u verzekeren.’
‘Misschien niet,’ zei Þóra, ‘ik ben het in elk geval helaas niet tegengekomen. Wij zijn trouwens nog niet klaar met het doornemen van al Haralds documenten. Het kan best zijn dat het opduikt.’