‘Met mij?’ Þóra’s mond viel open. ‘Wat wil ze nou van mij? Zich verontschuldigen voor vreemd gedrag naar haar kind toe?’
‘Dat zei ze er niet bij,’ antwoordde Matthias. ‘Ze zei alleen dat ze met je wilde praten, maar niet in verband waarmee. Ze wilde er alleen wat beter mee om kunnen gaan.’
Þóra zei niets. Ze zou natuurlijk met de vrouw praten, als die dat wenste, maar het laatste waar ze zin in had, was iemand die haar kind pijn gedaan had, troosten. ‘Ik zie niet wat het doel is van deze brief,’ zei ze om van onderwerp te veranderen.
‘Ik ook niet,’ antwoordde Matthias kort. ‘Het is echt gestoord om te doen alsof Harald de brief zelf heeft gestuurd. Het lijkt mij daarom het meest waarschijnlijk dat de moordenaar gek is.’
Þóra staarde naar het papier. ‘Kan het zijn dat degene die dit geschreven heeft, duidelijk wilde maken dat Harald dood was en dat hij zijn moeder wilde achtervolgen?’
‘Met welk doel?’ vroeg Matthias terecht. ‘Wie heeft er nou zelf baat bij om haar op die manier te kwellen?’
‘Harald, natuurlijk, maar die was dood,’ zei Þóra. ‘Misschien zijn zus: misschien was hun moeder ook naar tegen haar?’
‘Nee,’ antwoordde Matthias. ‘Niemand is naar tegen haar geweest; dat kan ik je verzekeren. Zij is de oogappel van haar ouders.’
‘Maar wie kan het dan zijn geweest?’ vroeg Þóra zonder enige hoop op antwoord.
‘Hugi in elk geval niet. Tenzij hij een handlanger had.’
‘Pech dat we niets van het bloed op zijn kleren wisten, toen we vanochtend met hem gesproken hebben.’ Þóra keek op de klok. ‘Misschien krijg ik hem telefonisch wel te pakken.’ Ze belde 118 en kreeg het nummer voor de gevangenis in Litla-Hraun. De dienstdoende bewaarder gaf haar toestemming om met Hugi te praten, op voorwaarde dat het gesprek kort zou zijn. Ze wachtte ongeduldig een paar minuten aan de lijn en luisterde naar een elektronische versie van Für Elise, totdat Hugi’s stem buiten adem door de hoorn klonk.
‘Hallo.’
‘Ja hoi, Hugi, met Þóra Guðmundsdóttir van vanochtend. Ik zal het niet lang maken, maar helaas zijn we eerder vergeten je te vragen hoe het zat met dat bloed op je kleren. Hoe verklaar jij dat?’
‘Dat verdomde bloed,’ zuchtte Hugi. ‘De politie vroeg me ernaar. Ik weet niet welk T-shirt met bloed ze bedoelden, maar ik legde ze uit hoe het zat met dat bloed op de kleren die ik die avond aanhad.’
‘Hoe zat dat dan?’ vroeg Þóra.
‘Ik en Harald gingen op dat feest naar de wc om coke te snuiven. Hij kreeg een enorme bloedneus en spatte mij onder het bloed. Het was een heel klein toilet.’
‘Was het niet mogelijk om dat te laten bevestigen?’ vroeg Þóra. ‘Zouden andere feestgangers niet gemerkt hebben dat jij onder de bloedspatten uit de wc kwam?’
‘Ik zat niet helemaal onder het bloed en daarnaast was iedereen bezopen en van de wereld. In elk geval heeft niemand er tegen mij een opmerking over gemaakt. Je zou toch denken dat iemand het doorhad.’
Shit, dacht Þóra. ‘Maar dat met bloed doorweekte T-shirt in je kast: weet jij hoe dat daar beland is?’
‘Geen idee.’ Er volgde een korte stilte en toen vlug: ‘Ik denk dat de politie het daar neergelegd heeft. Ik heb Harald niet vermoord en heb ook geen bloed opgedweild met een T-shirt. Ik weet niet eens of het een T-shirt van mij of van een ander is. Ik heb het nooit te zien gekregen.’
‘Dat zijn zware beschuldigingen, Hugi, en om je de waarheid te zeggen denk ik niet dat de politie zoiets doet. Er moet wel een andere verklaring voor zijn, als wat je zegt waar is.’ Ze rondden het gesprek af en Þóra lichtte Matthias in.
‘Nou ja, hij heeft toch een verklaring voor één van de twee vragen,’ zei hij. ‘We moeten bij de andere feestgangers natrekken of ze zich iets van een bloedneus herinneren.’
‘Ja,’ zei Þóra met weinig hoop dat dat iets zou opleveren. ‘Maar ook als ze het zich herinneren, dan hebben we nog geen verklaring voor het T-shirt in zijn kast.’
‘Pling!’ klonk het uit de computer en ze keken tegelijk naar het scherm. You’ve got mail stond er in een kadertje rechtsonder in de hoek. Þóra pakte de muis en klikte op het plaatje van een kleine envelop.
De post kwam in beeld: van Mal.
19
Hé dode Harald,
Wat is er aan de hand? Ik krijg post van iemand die zegt dat hij de politie op IJsland vertegenwoordigt en van een of andere trut van een advocate (Þóra kon niet helpen dat ze hierdoor geïrriteerd raakte, ondanks het feit dat ze in haar loopbaan als advocate voor veel ergere dingen uitgemaakt was). Volgens deze idioten ben je dood, maar dat is absurd. Stuur me in elk geval even iets terug, want dit is een beetje onbehaaglijk.
Groeten
‘Prachtig, prachtig,’ zei Matthias. ‘Antwoord hem nu hij aan zijn computer zit.’
Þóra klikte vlug reply aan. ‘Wat moet ik zeggen?’ vroeg ze, terwijl ze het gangbare ‘Hoi Mal’ typte.
‘Gewoon, iets,’ zei Matthias vlug en bijzonder behulpzaam.
Þóra besloot te schrijven:
Wat betreft Haralds dood: helaas klopt dat. Hij werd vermoord en zal je dus niet meer antwoorden. Ik ben die trut van een advocate die je vanochtend probeerde te schrijven en Haralds computer is in mijn beheer Ik werk voor de familie Guntlieb: er is hun een hoop aan gelegen om de moordenaar te vinden. Er zit momenteel een jongen vast die naar alle waarschijnlijkheid onschuldig is aan deze vreselijke daad en ik vermoed dat jij weleens over informatie zou kunnen beschikken die ons verder zou kunnen helpen. Weet jij wat Harald zei gevonden te hebben en wie de ‘stomme idioot’ is over wie hij het in zijn laatste bericht aan jou had? Het zou het handigst zijn, als je mij een telefoonnummer zou sturen waarop ik je kan bereiken.
Met vriendelijke groet,
Matthias las wat ze schreef mee en toen ze klaar was – in een recordtijd – wuifde hij ongeduldig met zijn handen en mompelde: ‘Versturen, versturen!’
Þóra verzond het bericht en ze wachtten een paar minuten zwijgend. Uiteindelijk verscheen de mededeling dat er een nieuw bericht binnengekomen was. Ze keken elkaar gespannen aan, voordat Þóra het opende. Ze waren allebei zwaar teleurgesteld.
Advocatentrut, val toch dood. En neem de familie Guntlieb dan meteen mee. Jullie zijn een stelletje klootzakken: ik ga liever gewoon dood dan dat ik jullie help.
Hatelijke groeten
Þóra ademde langzaam uit. Dat was wel heel kort en bondig. Ze keek Matthias aan. ‘Is het mogelijk dat hij gewoon vervelend zit te doen?’
Matthias ontmoette haar blik zonder te weten of ze een grapje maakte. Hij schatte in dat dat het geval was. ‘Zeker weten: hij stuurt ongetwijfeld nog een tweede bericht met van die lachebekjes die over het scherm dansen, om te zeggen dat hij van die familie Guntlieb houdt.’ Hij zuchtte. ‘Verdomme nog aan toe, Harald heeft zo te merken zijn vrienden niets goeds over zijn ouders verteld. Ik denk dat we deze vent kunnen vergeten.’
Þóra zuchtte. ‘Zitten we onze tijd hier niet te verdoen? We zouden bijvoorbeeld naar De Koffiebrander kunnen gaan en gaan praten met de ober die die Halldór een alibi bezorgd heeft, als hij aan het werk is. Ik ben het tot op zekere hoogte met je eens dat zijn verklaring nogal zwak is. Als hij niet aan het werk is, dan drinken we gewoon een kop koffie.’