Выбрать главу

‘Huh,’ was het onduidelijke antwoord.

‘Zijn er nog berichten voor me?’

‘Hoe moet ik dat weten?’ antwoordde Bella.

‘Hoe jij dat moet weten? Ja, en ik ben zeker zo helderziend dat ik de ingeving kreeg dat jij als secretaresse en telefoniste misschien per ongeluk boodschappen aangenomen zou hebben. Dat is natuurlijk volkomen belachelijk van me.’

Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn en Þóra dacht werkelijk dat ze Bella zachtjes hoorde aftellen. ‘Het is vijf uur: ik hoef niet meer met je te praten, want mijn werk zit erop voor vandaag.’ Bella hing op.

Þóra staarde naar haar gsm en zei meer tegen zichzelf dan tegen Matthias: ‘Zou Bella dezelfde persoon als die Mal kunnen zijn?’

‘Hè?’ Matthias was bij de parkeergarage aangekomen en hij parkeerde zijn auto ernaast.

‘Ach, niets,’ zei Þóra en ze maakte haar veiligheidsgordel los. ‘Wat doe jij vanavond eigenlijk?’

‘Van alles een beetje,’ antwoordde Matthias. ‘Uit eten gaan, een tijdje in het centrum aan een bar rondhangen; een enkele keer ga ik op een toeristisch uitje, naar een museum of zo.’

Þóra had met hem te doen: dat moest wel heel eenzaam zijn. ‘Morgen is het vrijdag en mijn kinderen zijn dan naar hun vader. Het lijkt mij wel leuk als je in het weekeinde wilt komen eten; wat vind je daarvan?’

Matthias glimlachte. ‘Prima, als je belooft dat je me niet vraagt vis te eten. Als ik nog één keer vis eet, groeien er volgens mij vinnen aan me.’

‘Nee, ik zat aan iets huiselijkers te denken, zoals het bestellen van een pizza,’ zei Þóra, voordat ze uit de auto stapte. Ze hoopte dat Matthias meteen weg zou rijden, voordat ze bij de leenauto van de garage aangekomen was. Als hij haar jack verschrikkelijk vond, zou hij een hartaanval krijgen als hij het voertuig waarmee ze gekomen was zou zien. Haar wens werd niet verhoord: Matthias wachtte om haar te zien instappen en toen ze de deur van de leenauto opendeed, hoorde ze naar zich roepen. Ze keek om en zag hem uit het raampje leunen.

‘Je maakt natuurlijk een grapje,’ riep hij hard. ‘Is dat jouw auto?’

Þóra liet zich door zijn gelach niet op de kast jagen, maar riep terug: ‘Wil je ruilen?’

Matthias schudde zijn hoofd en deed het raampje weer dicht. Daarna reed hij lachend weg, voor zover Þóra kon zien.

De avond ervoor had Þóra geregeld dat haar dochter uit school met haar vriendinnetje mee naar huis zou gaan. Þóra reed daar langs om Sóley op te halen. Ze bedankte de moeder van het vriendinnetje, een jonge, statige vrouw, voor haar hulp en kreeg als antwoord dat het een kleine moeite was: het was eigenlijk makkelijker om er twee bij elkaar te hebben, omdat ze elkaar vermaakten. Þóra bedankte de vrouw nogmaals en benadrukte dat ze zo’n aanbod nog niet eerder aangenomen had; ze voegde er tot slot aan toe dat ze hopelijk ooit een keer hetzelfde terug kon doen. Ooit een keer, als de zon in het westen opkwam.

In de hal thuis was het een drukte van belang: Gylfi’s vrienden waren op bezoek geweest en waren op weg naar buiten. Een menigte jassen lag her en der verspreid, evenals gympies en vermoeid uitziende rugzakken die als schooltassen dienstdeden. De eigenaren – drie slome jongens die Þóra goed kende, en een meisje dat ze niet meteen herkende – waren druk bezig hun spullen op te rapen en bij elkaar passende schoenen uit te zoeken.

‘Hoi,’ zei Þóra vriendelijk, terwijl ze haar best deed om door de meute heen te komen. Haar zoon stond in de deuropening naar de woonkamer en volgde het gebeuren. Hij zag er nog net zo depressief uit als die ochtend. ‘Zaten jullie te leren?’ vroeg Þóra in de wetenschap dat zoiets ondenkbaar was: op deze leeftijd kwamen kinderen niet bij elkaar om te leren en degene die zoiets zou voorstellen, zou meteen uit de groep verstoten worden. Maar het was haar plicht als ouder om met vreselijke opmerkingen van dit kaliber te komen aanzetten.

‘Eeeeh, nee,’ antwoordde Patti, sinds vele jaren Gylfi’s beste vriend. Hij was een prima jongen en zijn belangrijkste kenmerk was dat hij op elk moment kon zeggen hoeveel maanden, dagen en uren het nog zou duren tot zijn rijexamen. Þóra had een paar keer de getallen gecontroleerd en meestal zat hij er maar een beetje naast.

Þóra glimlachte naar het meisje, dat verlegen naar beneden keek. Ze kon zich met geen mogelijkheid herinneren hoe ze heette, maar ze had haar de laatste tijd steeds vaker bij hen thuis gezien. Misschien verklaarde dat Gylfi’s gedrag van de afgelopen tijd; misschien was haar zoon wel verliefd op dit meisje of waren ze al een stel geworden? Het was een heel knap meisje, maar ze was een stuk kleiner vergeleken bij Gylfi en zijn vrienden.

Sóley, die Þóra naar binnen gevolgd was, had haar schoenen en haar jas uitgetrokken en had alles netjes weggezet en opgehangen. Ze keek naar de tieners, zette haar handen op haar heupen en vroeg toen als een huishoudster: ‘Waren jullie op het bed aan het springen? Dat mag niet: dan kan het matras kapotgaan.’

Haar broer kleurde rood van schaamte en schreeuwde: ‘Waarom moet ik zo’n gestoorde familie hebben? Jullie zijn allebei niet te verdragen!’ Hij stormde weg en sloeg even later met de deur. Zijn vrienden stonden er vreselijk beteuterd bij en het gedoe om weg te komen werd twee keer zo druk.

‘Later!’ riep Patti, voordat hij de buitendeur achter de meute dichtdeed. Voordat hij de deur dichtsloeg, bedacht hij zich en duwde zijn hoofd weer om de hoek om te zeggen: ‘Jullie zijn niet zo gestoord als mijn familie: Gylfi is de laatste dagen gewoon chagrijnig.’

Þóra glimlachte naar hem en bedankte hem vriendelijk. Hij deed tenminste moeite om beleefd te zijn, hoewel hij zijn laatste woorden misschien beter had kunnen kiezen. ‘O ja,’ zei ze tegen haar dochter, ‘moeten we niet gaan koken?’ De kleine knikte ernstig en sleepte de enige boodschappentas naar de keuken.

Nadat ze samen het avondeten hadden gegeten – opgewarmde lasagne die Þóra in de winkel doelbewust uitgekozen had, en Indiaas nan-brood dat ze per ongeluk voor knoflookbrood had aangezien – ging haar dochter spelen, terwijl haar zoon na het eten opruimde. Hij had zo te zien spijt van zijn geschreeuw over de geestelijke gesteldheid van zijn moeder en zusje, maar kon het niet opbrengen om zich daarvoor te verontschuldigen. Þóra deed alsof er niets aan de hand was en hoopte dat ze het bij het juiste eind had: dat hij haar uiteindelijk zelf zou toevertrouwen wat hem dwarszat. Ze meende dat ze hem duidelijk gemaakt had dat ze er voor hem was om mee te praten, wanneer en als hij dat zou willen. Ze kuste hem voorzichtig op zijn wang, bedankte hem voor zijn hulp en kreeg als dank een vreemde glimlach. Daarna ging hij naar zijn kamer.

Þóra besloot om van de rust die opeens ontstaan was gebruik te maken om de gegevens te bekijken die ze gekopieerd had van Haralds computer. Ze pakte haar gsm en maakte het zichzelf gemakkelijk op de bank in de woonkamer. Þóra bekeek een paar foto’s van het kookgebeuren en van de tongoperatie. De foto’s van de operatie waren van 17 september. Ze opende ze één voor één en vergrootte de delen ervan waarop misschien iets interessants opdook. De foto’s bleken niet eens echt onaangenaam. Het hoofdthema van alle foto’s was de mondholte en de operatie zelf, maar je kon vaag het een en ander buiten Haralds kaak zien. De operatie had duidelijk bij iemand thuis plaatsgevonden, dat stond vast; wat te zien was van de omgeving zelf, was niet zo dat er van een huis- of tandartsenpraktijk sprake kon zijn. Er was een bijzettafel te zien waarvan elke vierkante centimeter met halfvolle of lege glazen, blikjes bier en andere rotzooi, en ook met een grote, overvolle asbak bedekt was. Ook was duidelijk dat dit niet bij Harald thuis was: deze woning zag er veel chaotischer en smakelozer uit dan zijn spierwitte, moderne appartement. Op een andere foto was het lichaam te zien van degene die de operatie uitvoerde of daarbij assisteerde. Hij of zij droeg een lichtbruin T-shirt met opdruk, die Þóra vanwege de kreukels in het shirt niet kon lezen. Ze kon wel het getal ‘100’ en ‘…lico…’ onderscheiden. Men was nog niet begonnen te snijden, toen de eerste twee foto’s genomen werden, maar de derde was genomen, nadat het mes klaar was: er vloeide bloed uit Haralds mondhoek en de arm die te zien was, zat onder de bloedspatten. Er was ongetwijfeld over alles bloed gespuugd, toen er in de tong gesneden werd; als een wond aan een tong op doorsnee hoofdwonden leek, moest het als een rund gebloed hebben. Þóra tuurde naar de arm en vergrootte de plek waar volgens haar een tatoeage te zien was. Dat bleek te kloppen: op de arm viel het woord crap te onderscheiden. Geen versiering of decoratie, alleen crap. Verder was er op de foto’s van de tong niets te zien.