‘Onzin?’ zei Marta Mist, bij wie de kwaadheid zo te zien nog niet gezakt was. ‘Ik dacht dat we het er allemaal over eens waren om dit te doen. Heb ik jullie soms verkeerd begrepen?’
Halldór steunde: ‘Nee, nou niet de aandacht afleiden van wat ik zei! Laten we dit gewoon afronden.’
‘Dit is heel anders dan bij Harald thuis,’ kwam van de kant van Brjánn, die daarvoor weinig van zich had laten horen. ‘Het is niet alleen deze woning.’ Hij keek om zich heen. ‘Harald is er niet bij. Ik weet niet zeker of dit zonder hem wel werkt.’
Andri liet zich niet door de opmerking over zijn woning van zijn stuk brengen. ‘We kunnen er op dit moment weinig aan doen dat Harald er niet bij kan zijn.’ Hij reikte naar de asbak. ‘Hoe heette dat mens ook alweer?’
‘Þóra Guðmundsdóttir,’ antwoordde Bríet. ‘Een advocate.’
‘Oké,’ zei Andri, ‘laten we maar beginnen. Eens?’ Hij keek in het rond naar de anderen, die hetzij knikten, hetzij hun schouders ophaalden om duidelijk te maken dat ze ermee instemden. ‘Wie wil beginnen?’
Bríet keek naar Marta Mist. ‘Begin jij maar,’ zei ze en ze probeerde de kwade bui van haar vriendin weg te nemen. ‘Jij bent hier verreweg het beste in en het is belangrijk dat het goed gebeurt.’
Marta Mist reageerde niet op deze opmerking over haar talent. Ze keek van de een naar de ander. ‘Jullie weten dat deze vrouw ons vreselijk in de problemen kan brengen, als ze in deze zaak gaat rondneuzen. Het was dikke mazzel dat de politie in de zaak op een dood spoor beland is.’
‘Dat is ons allemaal volkomen duidelijk,’ zei Brjánn namens allen. ‘Voor de volle honderd procent.’
‘Goed,’ zei Marta Mist. Ze legde haar handen op haar benen. ‘Volkomen stilte, alsjeblieft.’ Niemand zei iets. Ze pakte een dik vel papier dat in het midden van de kring lag, en een kleine schaal met een rode vloeistof. Ze legde het papier voor zich op de vloer en zette de schaal naast zich neer. Vervolgens gaf Bríet haar met een ernstige gezichtsuitdrukking een Chinees eetstokje. Marta Mist stak het stokje in de dikke vloeistof en tekende met langzame bewegingen twee tekens op het blad. Ze deed haar ogen dicht en sprak toen zacht een toverspreuk: ‘Als je wilt dat je vijand bang voor je is…’
9 december 2005
20
Het lezen was tot diep in de nacht doorgegaan en Þóra werd dus na slecht geslapen te hebben met een zwaar hoofd wakker. Het had haar veel tijd gekost om het papier te bekijken dat uit het boek gevallen was: het bleek een met de hand geschreven samenraapsel van woorden en jaartallen te bevatten. Þóra nam aan dat het gekrabbel op het papier van Harald was: het boek was in elk geval wel van hem, aangezien het schutblad met zijn naam gesigneerd was. Afgezien daarvan waren delen van de tekst in het Duits. Hij had niet bijzonder netjes geschreven en Þóra wist daarom helemaal niet zeker of ze alle woorden goed las. Volgens haar beste benadering stond er: ‘1485 Malleus’; Harald had het jaartal een paar keer overgetrokken en het ook twee keer in zijn geheel onderstreept. Daaronder stond ‘J.A. 1550þ’ en dat was doorgestreept. Daarna stonden er, naar het scheen, twee verbonden L’s en daarachter Loricatus Lupus. Eronder was iets in het Duits geschreven wat Þóra vertaalde als ‘Waar? Waar? Het oude kruis?’ De helft van het blad was een soort stroomschema, waar de punten bij jaartallen en plaatsnamen met pijltjes aan elkaar verbonden waren. Aan de rangschikking van de punten zag Þóra dat het een grove landkaart moest voorstellen. Bij één punt stond ‘Innsbruck – 1485’, daarboven ‘Kiel – 1486’ en weer daarboven ‘Hróarskelda’. Die plaats was van twee jaartallen voorzien: ‘1486 – dood’ en ‘1505 – onderbreking’. Twee punten waren boven de andere drie toegevoegd: bij de hoogste stond ‘Hólar – 1535’, maar dat was doorgestreept, evenals de verbinding van dat punt met de punt waar ‘Skálholt’ bij stond. Achter de plaatsnaam waren twee jaartallen te vinden: 1505 en 1675. Van het laatste jaartal liepen veel pijltjes, die allemaal in vraagtekens eindigden. Daarnaast stond alleen wederom ‘het oude kruisþ’ Met een andere pen was er het woord Gastbuch aan toegevoegd en meteen daarachter was óf een klein kruis óf de letter t getekend. Gastenboek? Gastenboek van het kruis? Eronder stond: ‘Schoorsteen -vuurhaard!! Het derde teken!!’, als haar Duits haar niet in de steek liet. Þóra gaf het uiteindelijk op om te proberen het te raden en richtte zich op het lezen van het boek zelf.
Malleus Maleficarum was allesbehalve ontspannende lectuur gebleken, maar de afschuwelijke inhoud zorgde ervoor dat het boek haar aandacht vasthield. Ze had het niet van kaft tot kaft gelezen: het eerste en tweede deel waren vaak te gestoord dat Þóra het in zijn geheel in zich kon opnemen. Het boek was opgezet in de vorm van vragen of beweringen over toverij. Die stonden aan het begin van elk hoofdstuk of van elke alinea en ze werden vervolgens beantwoord of uiteengezet in de vorm van vreemde, godsdienstige argumenten die nergens op sloegen.
De verhalen en uiteenzettingen over de daden en kunsten van heksen waren ongelofelijk. Hun toverkrachten schenen geen limiet te kennen: ze konden onder andere naar believen onweer oproepen, vliegen, mensen in koeien en andere dieren veranderen en impotentie veroorzaken, waarbij de penis losraakte van het lichaam. Er werd aanzienlijk veel moeite gedaan om te beargumenteren of het gebrek aan een penis een inbeelding was of een echt verlies. Het werd Þóra bij het lezen niet duidelijk wat de conclusie van de auteurs was. Om de betreffende toverkrachten te verwerven moesten heksen diverse proeven afleggen, bijvoorbeeld kinderen koken en/of opeten of seks hebben met de duivel zelf. Þóra was geen groot psycholoog, maar uit het boek kon ze opmaken dat de auteurs zwaar gefrustreerd waren door de kuisheid waaronder ze als monniken gebukt gingen: zo groot was de bitterheid in de beschrijvingen van vrouwen. De antipathie droop van de ene na de andere beschrijving af, zodat Þóra er genoeg van kreeg. De argumenten voor hoe gevaarlijk en duivels vrouwen waren, waren volkomen van de zotte: zo viel dat af te leiden aan het feit dat Adams rib, die gebruikt was om de eerste vrouw te maken, verder naar binnen gedraaid was. Het lag voor de hand dat zoiets grote gevolgen moest hebben. Volgens dit boek zouden vrouwen volmaakt zijn, als God maar een dijbeen gebruikt zou hebben. Het werd allemaal aangewend om de lezer ervan te overtuigen dat vrouwen makkelijker aan de duivel ten prooi vielen en dat de meeste heksen daarom vrouwen waren. Arme mensen kregen ook een deeclass="underline" zij waren eerder geneigd te liegen en onbetrouwbaarder te zijn dan rijke mensen. Þóra maakte zich liever geen voorstelling hoe het was om in die tijd een arme vrouw te zijn.
Wat Þóra’s aandacht nog het meest trok, was het derde en laatste deel van het boek. Daarin werden de juridische kanten van het onderzoek naar en de procesvoering tegen heksen belicht. Als advocate kon ze niet tegen de walgelijkheden die er onder andere in scholen om de beschuldigden ervan te overtuigen dat door te bekennen hun leven gespaard zou worden. Vervolgens werden drie verschillende manieren voorgesteld waarop je die belofte kon breken zonder dat men zou denken dat je dat gedaan had. Het verrichten van arrestaties werd toegelicht en daarbij werd er de nadruk op gelegd dat je erop moest toezien dat de voeten van heksen op weg naar de gevangenis de grond niet mochten raken: ze moesten er op draagbaren heen gebracht worden. Als dat wel gebeurde, zouden ze mogelijk van de duivel een kracht krijgen die hen in staat stelde om het ten laste gelegde tot op het laatst te ontkennen. Ze moesten bij aankomst in de gevangenis gefouilleerd worden, omdat heksen vaak voorwerpen gemaakt van de ledematen van kindertjes bij zich droegen die hun kracht gaven. Ook werd voorgesteld om ze kaal te scheren, omdat ze zulke botten in hun haar verborgen konden hebben, en voorts werd er bediscussieerd of dat scheren ook voor schaamhaar moest gelden. Daarna werden er manieren aangeprezen om de verdediging te bemoeilijken; er werd bijvoorbeeld voorgesteld om getuigenverklaringen op twee bladen aan de verdediging te geven: op een daarvan moesten de verklaringen staan en op het andere de namen van de getuigen, zodat het onmogelijk zou zijn om te weten te komen wie wat beweerd had. Dit was natuurlijk alleen van toepassing in die gevallen waarin een verklaring aan een beschuldigde bekendgemaakt werd: dat was niet altijd toegestaan en er werd langdurig besproken wanneer het van toepassing was en wanneer niet. Iedereen mocht getuigen, in tegenstelling tot wat er in andere zaken gangbaar was, omdat men mensen met een slechte reputatie als niet betrouwbaar beschouwde.