Hij liet het gordijn vallen en pakte de telefoon. Voor hem op tafel lag het visitekaartje van de advocate; hij moest haar en de Duitser te vriend houden, als hij het document wilde vinden dat Harald gestolen had. Gestolen had. Het was ondraaglijk om op deze manier toneel te moeten spelen: om te moeten doen alsof hij het goed met die onaangename jongeman had kunnen vinden en met respect over hem te praten. Het was een doortrapte dief die zichzelf en anderen te schande maakte. Gunnar legde de telefoon weer weg. Hij moest eerst wat rustiger worden: hij kon in deze stemming die vrouw niet opbellen. Diep ademhalen en aan iets anders denken. De Erasmus-subsidie, bijvoorbeeld. De aanvraag was binnengekomen en er was goede kans op een positieve ontvangst. Gunnar werd rustiger. Hij nam de telefoon op en draaide het nummer op het kaartje.
‘Þóra, je spreekt met Gunnar,’ zei hij zo beleefd als hij kon. ‘Wat betreft Haralds vrienden, die wilden jullie toch spreken?’
21
Þóra had niet meer zo’n puberaal stel gezien sinds haar zoon zijn zestiende verjaardag gevierd had. Toch waren de jongeren die voor haar en Matthias zaten, bijna tien jaar ouder. Ze zaten allemaal in houdingen die de indruk wekten dat ze vanuit de lucht op de bank gevallen waren – met uitzondering van het lange meisje met het rode haar – en ze staarden naar hun tenen. Na het telefoontje van Gunnar die ochtend had Þóra contact met Bríet opgenomen en nu hadden zij en Matthias een bijeenkomst met deze vriendenkring. Bríet had niet geklonken alsof ze over dit alles wild enthousiast was, maar stemde er niettemin met tegenzin mee in de vrienden bij elkaar te roepen en hen om elf uur te ontmoeten, op een plek waar je mocht roken. Aangezien ze arme studenten waren, stelde Þóra voor om de bijeenkomst dan bij Harald thuis te houden. Dat voorstel werd met net zoveel tegenzin aangenomen als de bijeenkomst zelf en op grond van het korte gesprek dat zojuist plaatsgevonden had, was het Þóra duidelijk dat ze hen net zo goed in Parijs had kunnen uitnodigen en dan dezelfde reactie had gekregen. Matthias was heel tevreden over haar keuze van de locatie; hij dacht dat die hen misschien uit hun evenwicht zou brengen en de mogelijkheid zou vergroten dat ze de waarheid vertelden.
Terwijl ze de komst van de jongeren afwachtten, had Þóra van de gelegenheid gebruik gemaakt om Matthias het beschreven vel papier uit de Heksenhamer te laten zien. Ze bestudeerden het een poosje, maar kwamen tot geen enkele houdbare conclusie, behalve dat ‘Innsbruck – 1485’ duidelijk met de komst van Kramer daarnaartoe te maken had en waarschijnlijk ook met de oude brieven waarover Harald zo enthousiast geweest was. Þóra achtte het heel waarschijnlijk dat ‘J.A.’ voor ‘Jón Arason’ stond en dat 1550 het jaar van zijn terechtstelling markeerde. Ze begreep echter niet waarom Harald het doorgekrast had. Ze namen aan dat het een of andere voorstelling van Harald over de reis van het kostbare object was. ‘Gastenboek van het kruis’ zei Matthias niets: er was naar zijn zeggen geen gastenboek in de woning te vinden en hij herinnerde zich ook niet dat de politie bij de huiszoeking iets dergelijks meegenomen had. Vervolgens had de deurbel verdere speculaties over de krabbels op het papier verstoord.
De jongeren hadden in Haralds woonkamer plaatsgenomen: ze zaten dicht op elkaar op de twee banken en Þóra en Matthias tegenover hen, elk op een stoel. Þóra had een paar asbakken opgeduikeld en de lucht in de woning was meteen vergeven van de rook.
‘Wat willen jullie eigenlijk van ons?’ vroeg het roodharige meisje, Marta Mist. Haar vrienden keken haar aan, opgelucht dat een van hen de leidersrol op zich nam en zo de aandacht naar zich toe trok. De anderen gingen dus door met roken.
‘We wilden gewoon met jullie over Harald kunnen praten,’ antwoordde Þóra. ‘Zoals jullie heel goed weten, hebben we herhaaldelijk geprobeerd om een ontmoeting met jullie te regelen, maar daar werd niet erg enthousiast op gereageerd.’
Marta Mist ging hier niet uitvoerig op in. ‘We hebben het druk op de universiteit en hebben wel wat anders te doen dan te praten met lui die we helemaal niet kennen. We hebben er dus in feite helemaal geen behoefte aan om met jullie te praten. We hebben allemaal een verklaring aan de politie afgelegd.’
‘Ja, dat klopt,’ zei Þóra, terwijl ze niet probeerde te laten merken dat het meisje haar irriteerde, zoals die hele groep trouwens. ‘We zijn jullie heel dankbaar dat jullie de tijd genomen hebben om hierheen te komen en we beloven dat we jullie niet lang zullen ophouden. Zoals jullie weten, zijn we de moord op Harald aan het onderzoeken voor zijn familie in Duitsland en we begrijpen dat jullie het meest met hem omgegaan zijn.’
‘Dat weet ik zo net nog niet: we gingen natuurlijk redelijk veel met hem om, maar we hebben geen idee van wat hij in de tussentijd deed,’ zei Marta Mist en Bríet knikte ernstig ter instemming. De jongens staarden alleen naar de grond.
‘Je praat alsof jullie één persoon zijn,’ zei Matthias. ‘We hebben met Hugi Þórisson gesproken, die jullie natuurlijk allemaal kennen, en volgens hem was jij, Halldór, het best met Harald bevriend: je hielp hem met vertalingen en andere dingen.’ Hij richtte zijn woorden tot Halldór, die aan Marta Mist vastgekleefd zat. ‘Of heb ik dat verkeerd?’
Halldór keek op. ‘Jawel, we gingen vrij veel met elkaar om. Harald had moeite met IJslandse documenten en meer dingen, waarmee ik hem dan hielp. We waren heel goede vrienden.’ Hij haalde zijn schouders op om te benadrukken dat hun vriendschap gewoon geweest was zoals die dingen gaan.
‘Je bent ook goede vrienden met Hugi, nietwaar?’ vroeg Þóra.
‘Ja, al sinds onze jeugd,’ zei Halldór en hij keek naar beneden. Hij liet met een snelle beweging van zijn hoofd zijn voorlok over zijn ogen vallen om verder oogcontact te vermijden.
‘Dan moet je het toch belangrijk vinden dat we een duidelijk beeld krijgen van wat er gebeurd is. Een van je vrienden is vermoord en een andere wordt van de moord verdacht. Je zou toch denken dat jij van harte bereid zou zijn om ons hierbij te helpen. Nietwaar?’ Matthias glimlachte naar Halldór, maar Halldór zag niet dat hij naar hem glimlachte. Matthias keek naar de andere jongens. ‘Hetzelfde geldt zeker voor jullie?’
Iedereen in de groep bevestigde dit, hetzij door ‘ja’ te mompelen, hetzij door te knikken.
‘Mooi.’ Matthias sloeg op zijn dijen. ‘Dan zijn we klaar. Behalve dat we eigenlijk pas beginnen.’ Hij keek naar Þóra. ‘Þóra, wil jij beginnen?’
Þóra glimlachte en wendde zich tot de jongeren. ‘Hoe zou het zijn als jullie ons eens vertelden waar jullie Harald leerden kennen en hoe die toververeniging van jullie in elkaar zat? Dat vinden we een heel wonderlijke geschiedenis.’
De groep keek naar Marta Mist in de hoop dat zij dit op zich zou nemen. Zij speelde de vraag echter door naar Halldór met een stoot van haar elleboog die Þóra onnodig hard leek. Halldór trok een gezicht en gaf toen antwoord: ‘Hoe we elkaar leerden kennen? Ik kwam vorig jaar Harald voor het eerst samen met Hugi tegen. Ze hadden afgesproken in een café in het centrum. Ik vond hem grappig en ook heel anders dan Hugi en sinds die tijd begonnen we elkaar op te zoeken, zoals dat gaat. We gingen uit eten en naar de kroeg en naar concerten en dergelijke. Harald vroeg ons daarna of we interesse hadden om lid te worden van een vereniging die hij wilde oprichten, en wij zeiden gewoon ja. Zo leerden we de anderen kennen.’
Marta Mist nam het over. ‘Ik kwam door Bríet bij de vereniging: zij had Harald op de universiteit leren kennen en wilde dat ik meeging om te kijken wat voor vereniging het was.’ Bríet knikte instemmend.
‘En jullie?’ Þóra richtte het woord tot Andri en Brjánn, die naast elkaar zaten te roken.