Выбрать главу

‘Konden ze geen leukere plaats verzinnen?’ vroeg Þóra met een vertrokken gezicht. Þorgrímur haalde alleen zijn schouders op.

‘En wat is dit?’ vroeg Matthias en Þorgrímur liep met hen naar een grote foto van een vrouw in een lange, grove rok zoals vrouwen die vroeger droegen. De vrouw zat en had haar rok omhooggetrokken, zodat haar blote bovenbeen tevoorschijn kwam. Op haar dij zat een wrat of iets anders onplezierigs dat recht naar buiten stak.

‘Jullie weten natuurlijk dat het op IJsland voornamelijk mannen waren die voor hekserij ter dood gebracht werden: ongeveer twintig mannen tegen één vrouw. Men denkt dat dat zo was, omdat zij het merendeel uitmaakten van de mensen die zich hier met dit soort dingen bezighielden, in tegenstelling tot de andere Europese landen. Maar dit soort hekserij – tilberi, het beheksen van een rib – is opmerkelijk vanwege het feit dat ze de enige IJslandse vorm van hekserij is die alleen vrouwen konden uitvoeren. Om aan zo’n behekste rib te komen moest ze in de Pinksternacht een rib uit een graf stelen, hem in wol wikkelen en onder haar kleren tussen haar borsten dragen, driemaal om een altaar heen lopen en er de miswijn helemaal overheen sprenkelen en dan zou hij tot leven komen. De rib werd vervolgens groter en om hem nog steeds onder haar kleren te kunnen verbergen moest de vrouw een tepel vormen van de huid op haar dijbeen: daaraan kon de rib zich dan voeden, terwijl hij ’s nachts door de omgeving fladderde om de melk uit schapen en koeien te zuigen: die spuugde hij ’s ochtends in de karnton van de vrouw uit.’

‘Hij is nu niet bepaald erg mooi, dat arme ding,’ zei Þóra, terwijl ze op een tentoongesteld stuk wees. De replica van een dergelijke rib was in wol gewikkeld er viel weinig anders aan te ontdekken dan een tandeloze open mond en twee kleine witte oogjes zonder pupillen.

Aan Matthias’ gezicht te oordelen dacht hij er net zo over. ‘Werd deze ene vrouw die vanwege hekserij ter dood gebracht werd, ook in staat van beschuldiging gesteld?’

‘Nee, eigenlijk niet. Er deed zich wel in 1635 in het zuidwesten een zaak voor waarbij een vrouw en haar moeder ervan verdacht werden dat ze zo’n rib hadden. Dat werd onderzocht, maar bleek niet waar te zijn, dus ze kwamen met de schrik vrij.’

Ze liepen verder door het museum en bekeken wat er verder te zien was. Het meest opvallend vond Þóra een houten paal met een bos rijshout eronder. Toen ze stil bleef staan om ernaar te kijken, kwam Þorgrímur naar haar toe en vertelde haar dat iedereen die vanwege hekserij verbrand werd, eenentwintig man in totaal, levend op de brandstapel gekomen was. Hij zei haar verder dat het bekend was dat drie van hen geprobeerd hadden van de stapel af te komen, toen de touwen waarmee ze aan de paal vastgebonden waren, geknapt waren. Ze werden weer in het vuur gegooid, waarin ze omkwamen. Hij zei dat de eerste terechtstelling in 1625 plaatsgevonden had, maar de eigenlijke hetze tegen heksen was begonnen met het verbranden van drie heksen in Trékyllisvík, in het noorden van de Westfjorden, in 1654. Þóra rekende voor zichzelf uit hoe kort dat eigenlijk geleden was.

Toen ze voldoende gezien hadden, liep Þorgrímur met hen naar de bovenste verdieping. Op weg daarheen kwamen ze langs een waarschuwingsbordje waarop stond dat er in het museum geen foto’s genomen mochten worden: hetzelfde bordje had Þóra op een van de foto’s op Haralds computer gezien. Þorgrímur maakte hen attent op een grote stamboom waarop stond hoe de belangrijkste heksenvervolgers in de zeventiende eeuw met elkaar verwant waren. Hij wees hen erop hoe de regerende hogere stand alles goed geregeld had voor hun nageslacht en hoe ze het monopolie hadden op posities als schout en rechter. Nadat Þóra de stamboom bekeken had, kon ze hem daarin alleen maar gelijk geven. Matthias was hierin niet erg geïnteresseerd: hij liep bij hen weg, naar een vitrine waarin replica’s van toverboeken en andere handschriften lagen. Hij bleef daar staan en boog zich over de vitrine heen, toen Þóra en Þorgrímur eraan kwamen.

‘Het is eigenlijk ongelofelijk dat een paar toverboeken bewaard gebleven zijn,’ zei Þorgrímur, terwijl hij naar een van de handschriften wees.

‘Bedoel je omdat ze zo oud zijn?’ vroeg Þóra. Ze boog voorover om te kunnen kijken.

‘Ja, ook, maar hoofdzakelijk omdat het een misdaad op straffe van dood was om ze in je bezit te hebben,’ antwoordde Þorgrímur. ‘Sommige zijn feitelijk afschriften van oudere handschriften die waarschijnlijk al bijna kapot waren, dus de originelen kwamen niet allemaal uit de zestiende of zeventiende eeuw.’

Þóra ging rechtop staan. ‘Bestaat er ook een overzicht van bekende magische tekens?’

‘Nee, dat is juist zo merkwaardig: niemand heeft daar werk van gemaakt, voor zover ik weet.’ Met een maaiende beweging van zijn hand legde hij nadruk op zijn woorden. ‘Hier zijn bijvoorbeeld talloze tekens te zien en dat zijn maar een paar pagina’s uit deze handschriften en boeken: een miniem voorbeeld. Je kunt je dus goed voorstellen hoeveel tekens er zijn.’

Þóra knikte. Verdomme. Het zou toch wel heel fijn geweest zijn, als Þorgrímur hen op een lijst met tekens gewezen had waarin ze het onbekende magische symbool hadden kunnen opzoeken. Ze deed een stap opzij om meer handschriften te bekijken. De vitrine stond midden op de vloer en je kon eromheen lopen. Opeens verstijfde Matthias.

‘Wat voor teken is dit?’ vroeg hij opgewonden en hij tikte met zijn vingers op het glas.

‘Welk teken?’ vroeg Þorgrímur, terwijl hij het document bekeek.

‘Dit hier,’ zei Matthias en hij wees ernaar.

Hoewel Þóra over de vitrine moest leunen om te zien waarnaar Matthias wees, begreep ze sneller dan Þorgrímur welk teken zijn aandacht getrokken had, al was het alleen omdat het een van de weinige tekens was die ze kende: het teken dat op Harald gekrast was. ‘Verdraaid,’ zei ze zacht.

‘Dit hier onder aan de bladzij?’ vroeg Þorgrímur, terwijl hij op een teken wees.

‘Nee,’ zei Matthias, ‘dit hier in de marge. Waarvoor is dat?’

‘Tja, dat weet ik niet zo snel,’ antwoordde Þorgrímur. ‘Daar kan ik geen uitspraken over doen, helaas. De tekst op de bladzijde heeft er niets mee te maken: het is een voorbeeld van een magisch teken dat de eigenaar van het boek er zelf in de marge bij getekend heeft. Dat was niet ongebruikelijk: zulke tekens zijn in meer handschriften en boeken te vinden dan alleen in toverboeken.’

‘Uit welk handschrift komt dit?’ vroeg Þóra, terwijl ze naar de tekst tuurde die bij het document stond.

‘Het is een handschrift uit de zeventiende eeuw, in bezit van het Koninklijk Instituut voor Geschiedenis in Stockholm. Het staat bekend als het IJslandse toverboek. Zoals te begrijpen valt, is de schrijver onbekend. Er zijn vijftig toverspreuken van diverse afkomst in te vinden: de meeste zijn onschuldig en bedoeld om meer hulp van mensen te krijgen of om die tegen iets te beschermen.’ Hij boog voorover om dezelfde tekst te lezen die Þóra net geprobeerd had te ontcijferen. ‘Een paar spreuken zijn trouwens zwartgalliger: eentje is bijvoorbeeld een doodsspreuk die bedoeld is om degene te doden tegen wie hij gericht is. Een van de twee liefdesspreuken die erin staan, is eveneens nogal macaber.’ Hij keek op van de vitrine. ‘Vreemd: jullie vriend, die Harald, had belangstelling voor precies hetzelfde onderdeel van toverij: boeken en handschriften.’