‘Ja en nee,’ antwoordde Gunnar tegen zijn zin. ‘Ik zit op het juiste spoor wat betreft het achterhalen van de brief, denk ik.’
‘Nu voel ik me een stuk opgeluchter, nu je dénkt dat je de brief vindt,’ zei ze sarcastisch.
Gunnar paste ervoor op dat hij niet aan het bekvechten zou slaan. ‘Ik heb binnen mijn vakgroep alles nagetrokken, maar zonder resultaat; ik heb contact opgenomen met de vertegenwoordigers van Haralds familie, die van plan zijn om bij hem thuis te gaan zoeken. Die brief is daar, dat weet ik heel zeker.’
‘Bedoel je niet dat je dénkt dat je het heel zeker weet?’
‘Hoor eens, ik belde je alleen om je op de hoogte te houden; je hoeft niet zo onbeschoft te doen,’ zei Gunnar, hoewel hij het liefst de hoorn op de haak zou gooien.
‘Je hebt gelijk, het spijt me. Er gebeurt hier momenteel een hoop vanwege de tentoonstelling, dus ik ben wat prikkelbaar. Trek je er niets van aan,’ zei María met een veel vriendelijker stem. Toen voegde ze er op dezelfde toon als daarvoor aan toe: ‘Ik blijf wel bij wat ik gezegd heb, Gunnar: je krijgt nog een paar dagen extra om hem te vinden. Ik ga omwille van jullie studenten geen dingen in de doofpot stoppen.’
In gedachten overlegde Gunnar bij zichzelf hoeveel dagen ‘een paar dagen’ waren. Vast niet meer dan vijf, maar een dag of drie zeker. Hij wilde haar niet dwingen om preciezer te zijn uit angst dat ze hem minder respijt zou geven. ‘Dat besef ik; ik laat het je weten, zodra ik nieuws heb.’
Ze beëindigden het gesprek. Gunnar begroef zijn gezicht in zijn handen en steunde op zijn ellebogen. De brief moest boven water komen. Zo niet, dan zou hij waarschijnlijk zijn baan moeten opzeggen. Het kon toch niet dat een vakgroepshoofd geassocieerd werd met een diefstal van spullen van een buitenlands instituut. Hij voelde haat in zich opborrelen: die duivelse Harald Guntlieb. Voordat hij ten tonele verscheen, had Gunnar de gedachte gekoesterd om zich in de toekomst voor de positie van rector magnificus beschikbaar te stellen. Nu droomde hij er alleen nog maar van dat zijn leven weer zijn gewone gangetje zou gaan. Dat was alles. Er werd op zijn deur geklopt.
Gunnar ging rechtop zitten en riep: ‘Binnen.’
‘Mag ik u even storen?’ Het was Tryggvi, de conciërge. Hij kwam binnen en deed de deur achter zich dicht. Discreet liep hij naar Gunnars bureau en bedankte voor de stoel die Gunnar hem aanbood. Hij stak zijn hand naar voren, draaide hem om en opende hem. ‘Een van de schoonmaaksters heeft dit in het hok van de studentenvereniging gevonden.’
Gunnar pakte een klein, stalen sterretje van zijn hand. Hij bekeek het aandachtig en keek Tryggvi verbaasd aan. ‘Wat is het? Dat heeft toch geen enkele waarde?’
De conciërge kuchte. ‘Ik denk dat dit sterretje van een van Haralds schoenen afgevallen is. Die schoonmaakster heeft het een paar dagen geleden gevonden, maar ze heeft het me nu pas verteld.’
Gunnar keek hem niet-begrijpend aan. ‘En wat dan nog? Ik begrijp het niet helemaal.’
‘Dat was nog niet alles: als ik haar goed begrijp, heeft ze ook oude bloedsporen op een van de vensters gevonden.’ Tryggvi keek Gunnar in de ogen en scheen te wachten op een reactie.
‘Bloed? Hij was toch gewurgd?’ vroeg Gunnar verbaasd. ‘Is het niet gewoon bloed van iets wat eerder gebeurd is?’
Tryggvi haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik wilde u dit gewoon geven: u moet maar beslissen wat u ermee wilt doen.’ Hij wilde zich al omdraaien, maar bedacht zich. ‘Hij was natuurlijk niet alleen gewurgd.’
Gunnars maag draaide zich om bij de gedachte aan hoe erg het lijk toegetakeld was. ‘Dat kan kloppen.’ Hij staarde hulpeloos naar het sterretje. Hij keek op, toen Tryggvi weer begon te praten.
‘Ik weet zeker dat het van de schoenen afgekomen is die hij aanhad, toen hij werd vermoord. Maar ik heb natuurlijk geen idee of dat sterretje er al eerder af gevallen is.’
‘Tja,’ mompelde Gunnar. Hij klemde zijn kiezen op elkaar, keek Tryggvi vastberaden aan, stond op en zei: ‘Bedankt; misschien is het niet belangrijk, maar het is goed dat je me dit hebt laten weten.’
De conciërge knikte rustig. ‘Er is trouwens nog meer,’ zei hij, terwijl hij het opgevouwen handdoekje uit zijn zak haalde. ‘De schoonmaakster die het studentenhok schoonmaakte in het weekeinde waarin de moord gepleegd werd, vond bloedsporen op de vloer, die iemand geprobeerd had uit te wissen. Ze heeft toen ook dit gevonden.’ Hij gaf Gunnar het doekje. ‘Ik denk dat dit met de politie besproken moet worden.’ Hij bedankte hem bij voorbaat en ging de kamer uit. Gunnar ging weer zitten, staarde naar het sterretje en overlegde bij zichzelf hoe hij dit nu moest oplossen. Was het belangrijk? Zou een telefoontje met de politie alles weer oprakelen en zou de hele boel dan opnieuw beginnen? Dat kon niet, dat mocht niet; niet nu alles net aan het betijen was. Afgezien van die verdraaide brief, natuurlijk. Gunnar zuchtte diep en legde het sterretje weg. Dit moest toch kunnen wachten tot maandag. Hij vouwde het handdoekje open. Het duurde even voordat hij begreep wat dit onbeduidende voorwerp met de hele zaak te maken had. Toen hem iets begon te dagen, kon hij nog net zijn hand voor zijn mond slaan, voordat hij zou gaan schreeuwen. Hij pakte de telefoon en belde 112. Dit kon niet tot maandag wachten.
26
De reis naar Rangá verliep rustig. Het weer had zich goed gehouden en hoewel alles nog met sneeuw bedekt was, was het kalm en helder. Þóra zat zeer tevreden voorin in de nieuwe huurjeep en volgde alles wat in haar blikveld kwam. Ze maakte Matthias met eindeloze verhalen over verkeersongelukken duidelijk dat het belangrijk was om op het bochtige en steile stuk bij Kambar langzaam naar beneden te rijden, met als gevolg dat ze het stuk in een slakkengangetje aflegden. Þóra raakte al snel de tel kwijt, toen ze de auto’s probeerde te tellen die hen inhaalden. Ze gebruikte de tijd om door één van de twee mappen te bladeren die ze van de politie gekregen had, en die, naar men zei, alle dossiers bevatten. Ze bleef hangen bij de beschrijving van het T-shirt dat bij Hugi in de kast was gevonden. ‘Hé!’ riep ze.
Matthias schrok en de auto zwenkte even over de weg. ‘Wat?’
‘Het T-shirt,’ zei Þóra opgewonden en ze tikte met haar vinger op de opengeslagen bladzijde. ‘Dit T-shirt is hetzelfde T-shirt dat ik op de foto’s van de gespleten tong heb gezien. “100% siliconen.” Dat staat erop.’
‘Ja, en?’ vroeg Matthias die het niet leek te begrijpen.
‘Op de foto’s was een T-shirt te zien waarop “100” en “ilic” of zoiets stond. Hier staat dat er “100% siliconen” stond op het T-shirt dat bij Hugi in de kast is gevonden. Het bloed komt ongetwijfeld van de operatie.’ Tevreden over zichzelf sloeg Þóra de map weer dicht.
‘Dat had hij zich moeten realiseren,’ zei Matthias. ‘Je krijgt niet iedere dag andermans bloedspetters op je kleren.’
‘Jij en ik misschien niet,’ zei Þóra, ‘Herinner je je nog dat Hugi zei dat hij het T-shirt niet mocht zien? Misschien was hij dit allang weer vergeten.’
‘Misschien,’ zei Matthias. Ze reden een tijdje in stilte verder, maar toen ze over de brug over de rivier Ytri-Rangá bij Hella reden, zei hij ineens: ‘Ze komen morgen.’
‘Ze? Wie zijn “ze”?’
‘Amelia Guntlieb en haar dochter Elisa,’ zei Matthias terwijl hij zijn blik op de weg hield.
‘Wat? Komen ze naar IJsland?’ vroeg Þóra verbijsterd. ‘Waarom?’
‘Je had gelijk. Zijn zus was vlak voor de moord bij hem. Ze wil met ons praten. Ik begreep van haar moeder dat hij haar heeft verteld waar hij mee bezig was. Natuurlijk niet in detail.’
‘Ja, oké,’ zei Þóra, ‘dat met zijn zus snap ik, maar hoe zit dat met zijn moeder? Komt ze om ons in de gaten te houden, terwijl we met zijn zus praten?’