Выбрать главу

‘Nee. Ze komt om met jou te praten. Alleen. Van moeder tot moeder, zo zei ze het letterlijk. Je wist toch dat ze met je wilde praten? Dacht je dat dat telefonisch zou gebeuren?’

‘Ja, eigenlijk wel. Van moeder tot moeder? Moeten we onze boeken over opvoedingsproblemen met elkaar gaan vergelijken of zo?’ Þóra had helemaal geen zin om deze vrouw te ontmoeten; integendeel.

Matthias haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet: ik ben geen moeder.’

‘Jemig,’ zei Þóra en ze liet zich weer in haar stoel vallen. Ze dacht even na, voordat ze voorzichtig weer verder vroeg. ‘En zijn zus: kan het zijn dat die iets met de zaak te maken heeft?’

‘Nee. Uitgesloten.’

‘Waarom is dat uitgesloten, als ik vragen mag?’

‘Daarom. Zo is Elisa niet. Bovendien zegt ze dat ze op zaterdag naar huis is gegaan; ze vloog van Keflavík naar Frankfurt.’

‘En dat geloof jij zomaar? Dat ze dat zegt?’ vroeg Þóra, verbaasd dat hij zo stom kon zijn.

Matthias keek snel naar Þóra en vestigde zijn blik toen weer op de weg. ‘Niet helemaal zomaar: ik heb het laten uitzoeken en geloof me: ze is met dat vliegtuig vertrokken.’

Þóra wist niet wat ze moest zeggen. Ze besloot ten slotte dat het het beste was om te wachten met verdere opmerkingen, totdat ze in de gelegenheid was om het meisje te ontmoeten en met haar te praten. Misschien had Matthias gelijk: het kon best zijn dat het meisje onmogelijk de moordenaar kon zijn. Ze zag het bordje waarop ‘Hotel Rangá’ stond. ‘Daar.’ Þóra wees Matthias op de afslag naar rechts die naar het hotel leidde. Ze reden het pad op in de richting van de rivier tot bij een groot, houten gebouw.

‘Weet je, ik geloof dat ik in geen twee jaar meer in een hotel heb gelogeerd,’ zei ze, terwijl ze met haar trolleykoffer het hotel in ging. ‘Niet sinds ik gescheiden ben.’

‘Je maakt natuurlijk een grapje,’ zei Matthias en hij pakte zijn eigen tas.

‘Nee, ik zweer het,’ zei Þóra en ze voelde ineens behoefte om deze ervaring met hem te delen. ‘We deden twee jaar geleden een laatste poging om ons huwelijk te redden door een weekendje naar Parijs te gaan. Sindsdien ben ik niet meer in het buitenland geweest en heb ik ook geen reden gehad om in een hotel te slapen. Raar, eigenlijk.’

‘Dat weekendje Parijs heeft dus duidelijk geen wonderen gedaan?’ vroeg Matthias en hij hield de deur voor haar open.

Þóra snoof. ‘Nee, niet bepaald. We waren daar om onze relatie te redden en in plaats van bij een glaasje wijn onze problemen te bespreken – en punten van verbetering te vinden – vroeg hij me de hele tijd om foto’s van hem te maken bij een of andere bezienswaardigheid. Dat weekend was eigenlijk de doodssteek.’

Bij de deur, of vlak daarachter, stuitten ze op een enorme ijsbeer: staand op de achterpoten, een gevaarlijke blik in de ogen en klaar om aan te vallen. Matthias liep ernaartoe en poseerde. ‘Maak eens een foto. Ah, toe!’

Þóra trok een gezicht en liep naar de receptie. Achter de computer zat een vrouw van middelbare leeftijd in een donker colbert van het hotel met een witte blouse eronder. Ze glimlachte naar Þóra, die haar vertelde dat ze twee kamers geboekt had en haar naam opgaf. De vrouw toetste iets in op de computer, vond twee sleutels en legde uit waar de kamers te vinden waren. Þóra pakte haar tas om weg te lopen, toen ze besloot na te vragen of de vrouw zich Harald als gast kon herinneren. Misschien had hij naar de weg gevraagd of informatie gekregen die haar en Matthias op het juiste spoor kon helpen. ‘Een vriend van ons, Harald Guntlieb, logeerde hier afgelopen herfst. Kunt u zich hem misschien nog herinneren?’

De vrouw keek naar Þóra met een blik van iemand die gewend is de gekste vragen op zich afgevuurd te krijgen. ‘Nee, sorry, die naam zegt me niets,’ antwoordde ze beleefd.

‘Zou u na kunnen gaan of hij hier geweest is? Hij was Duits en had allemaal piercings in zijn gezicht.’ Þóra probeerde te glimlachen en te doen alsof het allemaal heel normaal was.

‘Ik kan het proberen. Hoe spel je de naam?’ zei de vrouw en ze wendde zich weer naar het computerscherm.

Þóra spelde de naam letter voor letter en wachtte, terwijl de vrouw informatie opvroeg over de boeking van Harald. Van de plek waar ze bij de balie stond, zag Þóra het ene na het andere menu op het scherm verschijnen. ‘Hier is het,’ zei de vrouw ten slotte. ‘Harald Guntlieb, twee kamers voor twee nachten. De andere gast was Harry Potter. Klopt dat?’ Als de vrouw de laatste naam al vreemd vond, liet ze dat in ieder geval op geen enkele wijze merken.

Þóra zei dat dat klopte. ‘Kunt u zich iets van hen herinneren?’ vroeg ze hoopvol.

De vrouw tuurde naar het scherm en schudde haar hoofd. ‘Nee, helaas niet. Ik was niet eens aan het werk toen.’ Ze keek naar Þóra. ‘Ik was op vakantie in het buitenland. Als je in deze branche werkt, is het moeilijk om in de zomer weg te gaan,’ zei ze verontschuldigend, alsof Þóra haar luiheid in haar werk verweet. Ze keek weer naar het scherm. ‘De barman kan zich hem misschien herinneren. Óli was toen zeker hier. Hij moet vanavond ook werken.’

Þóra bedankte de vrouw en ze liepen in de richting van hun kamers. Ze stonden op het punt in de gang de hoek om te slaan, toen de vrouw hen nariep. ‘Ik zie ook dat hij bij de receptie een zaklamp heeft geleend.’

‘Een zaklamp?’ vroeg ze. ‘Staat er ook bij waarom?’

‘Nee,’ antwoordde de vrouw. ‘Het staat er alleen maar bij om er zeker van te zijn dat hij hem in zou leveren bij het uitchecken. En dat heeft hij ook gedaan.’

‘Kunt u zien of dat midden in de nacht was?’ vroeg Þóra. Misschien was hij iets verloren op de parkeerplaats en wilde hij ernaar zoeken.

‘Nee, het was degene die overdag dienst had, die hem de zaklamp geleend heeft,’ zei de vrouw. ‘Maar even uit nieuwsgierigheid: is dit niet de naam van die buitenlandse student die in de universiteit vermoord is?’

Þóra bevestigde dat en bedankte de vrouw nogmaals voor haar hulp. Ze liepen door naar hun kamers, die naast elkaar bleken te liggen.

‘Moeten we niet een halfuurtje rust nemen?’ vroeg Þóra, toen ze de luxe kamer inkeek. Het grote bed zag er verleidelijk uit en riep het verlangen bij haar op om even te gaan liggen: de dekbedden waren groot en dik en de overtrekken die erom zaten, leken gestreken. Het gebeurde niet elke dag dat Þóra zoiets zag: haar eigen bed ontving haar ’s avonds over het algemeen in dezelfde wanorde waarin ze het ’s ochtends in haar haast om weg te komen achtergelaten had.

‘Ja, we hebben geen haast,’ antwoordde Matthias, die ongetwijfeld dezelfde gedachte had. ‘Klop maar als je klaar bent. Vergeet niet dat je bij mij altijd welkom bent.’ Hij knipoogde naar haar en deed toen de deur achter zich dicht, voordat Þóra iets kon antwoorden.

Nadat ze haar tas en jas had opgeruimd en in de badkamer en de minibar gekeken had, liet Þóra zich op haar rug op het bed vallen. Daar lag ze met haar armen wijd en genoot van het ogenblik. Dat echter niet lang duurde, want uit haar handtas kwam het geluid van een ringtone. Met een zucht kwam ze overeind en haalde haar telefoon tevoorschijn. ‘Hallo.’

‘Hoi mama!’ zei de vrolijke stem van haar dochter Sóley.

‘Hoi meisje,’ zei Þóra, die glimlachte toen ze haar stem hoorde. ‘Wat ben je aan het doen?’

‘O,’ zei ze minder vrolijk. ‘We gaan naar de stal.’ Toen fluisterde ze zo zacht dat Þóra moeite had om te verstaan wat ze zei, niet in de laatste plaats omdat haar dochter haar mond blijkbaar helemaal tegen de telefoon aan duwde, zodat ze haar nauwelijks hoorde: daardoor klonken haar woorden wollig en hoorde ze voornamelijk haar geadem door de hoorn. ‘Ik heb helemaal geen zin. Die paarden zijn gemeen.’

‘Hé!’ zei Þóra in een poging haar dochter aan te moedigen. ‘Ze zijn niet gemeen: paarden zijn zelfs ongelofelijk lief. Het wordt vast hartstikke leuk; is het geen mooi weer bij jullie?’