Er werd op de deur geklopt en Bragi, Þóra’s compagnon en directeur van het advocatenkantoor, keek om de hoek. ‘Heb je even?’
Þóra knikte en Bragi kwam binnen. Hij was tegen de zestig, een gezet en rijzig man; een van die mensen die niet alleen lang waren, maar ook gewoon groot. Þóra vond dat hij het best dusdanig omschreven kon worden dat hij aan alle kanten met twee maten vergroot was: vingers, oren, neus en alles wat daarbij hoorde. Hij plofte neer in de stoel voor haar bureau en trok de map die Þóra aan het lezen was, naar zich toe. ‘Hoe ging het?’
‘Op die afspraak? Wel goed, geloof ik,’ antwoordde Þóra en keek naar Bragi die achteloos door de familiefoto’s bladerde die ze zojuist bekeken had.
‘Wat kijkt deze jongen triest,’ zei Bragi en wees naar een foto van Harald. ‘Is dit die vermoorde jongen?’
‘Ja,’ antwoordde Þóra. ‘Het zijn nogal bijzondere foto’s.’
‘Dat weet ik zo net nog niet. Je zou de foto’s uit mijn jeugd eens moeten bekijken. Ik was een heel zielig kind. Ongelukkig, in één woord hopeloos. De foto’s uit die tijd laten dat wel zien.’
Þóra reageerde niet. Ze was langzamerhand gewend geraakt aan de eigenaardigheden van Bragi. Het was zeker overdreven dat hij als jongen ongelukkig en hopeloos geweest zou zijn, net zoals het vele werk dat hij naar eigen zeggen naast zijn rechtenstudie had gedaan: elke nacht als nachtwacht bij de waag in de haven en in de weekeinden op vissersboten. Het leek haar dat geen van beide werkzaamheden bijzonder goed bij de man pasten. Hij had haar nooit anders dan goed behandeld, vooral sinds hij haar drie jaar geleden aangeboden had met hem een advocatenkantoor te beginnen, wat ze dankbaar aanvaard had. Ze werkte toentertijd op een middelgroot advocatenkantoor en was erg opgelucht dat ze daar weg kon; ze miste de gesprekken over zalmvisserij en stropdassen bij de koffiemachine als kiespijn.
Bragi schoof de map naar Þóra terug. ‘Ben je van plan om deze klus aan te nemen?’
‘Ja, ik denk van wel,’ antwoordde Þóra. ‘Het is weer eens iets anders. Het is altijd leuk om met iets onbekends geconfronteerd te worden.’
Bragi bromde iets. ‘Dat geldt niet voor iedereen, kan ik je zeggen. Ik vond het helemaal niet spannend om dit jaar met darmkanker geconfronteerd te worden, hoewel het natuurlijk niet volkomen nieuw voor me was.’
Þóra liet dat stokpaardje verder rusten en zei vlug: ‘Je weet wel wat ik bedoel.’
Bragi stond op. ‘Ja ja. Ik wilde je er alleen voor waarschuwen je er niet te veel van voor te stellen.’ Hij ging naar de deur, maar draaide zich in de deuropening om en voegde eraan toe: ‘Hoe zit dat: kun je Þór niet op een of andere manier bij deze zaak gebruiken?’
Þór was een onlangs afgestudeerd advocaat die pas een halfjaar bij hen gewerkt had. Hij was nogal een eenling en niet erg sociaal, maar al zijn werk was uitstekend, hoewel Þóra er niets in zag met hem samen te werken, mocht ze hulp nodig hebben. ‘Ik had zo gedacht hem meer in te zetten op andere zaken, zodat ik de vrijheid heb om me hierop te richten. Ik zit met genoeg klussen die hij met gemak kan afhandelen.’
‘Geen probleem; je regelt het maar zoals het jou het beste past.’
Þóra pakte de map opnieuw en bladerde vlug door de rest van de foto’s heen; ze zag hoe Harald volwassen werd en een heel aantrekkelijke man werd, met de lichte teint en het lichte haar van zijn moeder. Zijn vader had aanzienlijk donkerder wenkbrauwen en wimpers: zo’n gezicht dat niet goed in het geheugen blijft hangen. Op de laatste bladzijde stonden slechts twee foto’s, beide duidelijk in een fotozaak genomen. De ene was genomen bij het afstuderen, waarschijnlijk aan de universiteit van München, en de andere aan het begin of einde van de militaire dienst; Harald was in ieder geval in het uniform van het Duitse leger gekleed. Þóra had er niet genoeg kennis van om aan de hand van dat uniform te kunnen weten bij welke afdeling van het leger hij hoorde. Ze nam aan dat dit in de samenvatting over de militaire dienst thuishoorde die in de inhoudsopgave genoemd werd.
Op de volgende bladzijden was een kopie van Haralds cijferlijsten van diverse schoolstadia te vinden en het was duidelijk dat hij buitengewoon intelligent was. Hij had altijd uitstekende cijfers gehad en Þóra wist uit eigen ervaring dat je dat in het Duitse schoolsysteem niet zomaar voor elkaar kreeg. De laatste cijferlijst was van de universiteit van München, waar Harald zijn bachelorgraad in Geschiedenis behaald had, en dat was van hetzelfde kaliber. Zijn scriptie had beter gezegd het hoogst mogelijke cijfer gekregen. Te oordelen naar de jaartallen die op de verschillende documenten stonden, had Harald een tijdje van de studie vrij genomen, voordat hij zich weer aan de universiteit ingeschreven had. Waarschijnlijk had dat iets met de militaire dienst te maken. Þóra vond het nogal vreemd dat deze jongen ervoor gekozen had het leger in te gaan, nu ze wist hoe voortreffelijk zijn schoolresultaten waren. Hoewel er in Duitsland een dienstplicht was, was het kinderspel voor studenten om eronderuit te komen. Maar ook zijn rijke ouders hadden hem makkelijk onder zijn dienstplicht uit kunnen krijgen.
Þóra bladerde door naar een ander onderdeel van de map dat als titel Militaire dienst had. Het was een dun hoofdstuk, slechts een paar bladzijden. De eerste bladzijde was een kopie van Harald Guntliebs aanmelding bij de Bundeswehr, het Duitse leger, in 1999. Nu bleek dat hij zich bij Das deutsche Heer, de landmacht, aangemeld had. Ze vond het vreemd dat hij er niet voor gekozen had bij de luchtmacht of de marine te gaan. Þóra was ervan overtuigd dat hij met de invloed van zijn vader had kunnen kiezen bij welk onderdeel van het leger hij wilde gaan. De volgende bladzijde was een document dat aantoonde dat Haralds regiment naar Kosovo gestuurd zou worden en de derde en vierde pagina gingen over zijn ontslag uit het leger, zeven maanden later. Er werd geen verklaring voor dit ontslag gegeven, behalve dat er slordig ‘medizinische Gründe’, ‘op medische indicatie’, op geschreven was. In de marge van de kopie had iemand netjes een vraagteken gekrabbeld. Þóra vroeg zich af of dit het handschrift van Matthias was; voor zover zij wist had hij dit in zijn eentje samengesteld. Þóra maakte een notitie dat ze hem naar de precieze redenen voor het ontslag uit het leger moest vragen. Ze ging verder naar het volgende hoofdstuk.
Zoals het hoofdstuk over de militaire dienst, begon ook dit deel met een kopie van de aanmelding, ditmaal bij de universiteit van München. Het viel Þóra op dat die inschrijving slechts een maand na het ontslag uit het leger gedateerd was. Het zag er dus naar uit dat Harald betrekkelijk snel hersteld was nadat hij het leger verlaten had, als het werkelijk ziekte was geweest waardoor hij uit het leger gegaan was. Daarna kwamen een paar bladzijden die Þóra helemaal niet thuis kon brengen: de eerste was een kopie van de eerste bijeenkomst van een geschiedenisvereniging die Malleus Maleficarum heette; de tweede bevatte een aanbevelingsbrief van ene professor Chamiel die Harald de hemel in prees, en op sommige pagina’s stond naar het scheen informatie over studieonderdelen over de geschiedenis van de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw. Het was Þóra niet helemaal duidelijk of dat relevant was.