‘Wat het zangvogel-dna verklaart dat bij de analyse van het bloed is gevonden,’ onderbrak Þóra. ‘De raaf is de grootste zangvogel van IJsland.’ De kennis van de natuur die ze op de lagere school had opgedaan, liet haar nooit in de steek, als het erop aankwam.
‘Ja, maar je hoeft er dus geen bloed van degene die achterblijft aan toe te voegen. De ogen moeten dan worden ingepakt in het stuk huid met de spreuk erop en ze moeten alle twee terechtkomen in handen van degene die de dode dwars heeft gezeten en op wie hij wraak wil nemen. Daarna is hij nergens meer veilig: de dode zal hem achtervolgen om hem constant aan zijn misdaden te herinneren, totdat de desbetreffende persoon instort en een verschrikkelijke dood sterft.’
‘En die spreuk is dezelfde die Haralds moeder kreeg opgestuurd,’ zei Þóra bedroefd. Dat was verschrikkelijk. Wat kon Haralds zo diepgewortelde haat voor zijn moeder hebben veroorzaakt? Wat had die vrouw hem in godsnaam misdaan? Misschien zat dit inderdaad alleen maar tussen zijn oren: misschien was hij gewoon psychisch gestoord en gaf hij zijn moeder de schuld van zijn falen. ‘Wacht even, heeft ze ook de ogen gekregen?’
‘Nee,’ zei Matthias. ‘Die zaten er niet bij. Ik heb geen idee waar ze gebleven zijn: misschien zijn ze verloren of beschadigd.’
Þóra dacht even na. ‘Halldór, de geneeskundestudent. Hij is natuurlijk degene die het lijk heeft toegetakeld,’ zei Þóra. ‘Dan heeft hij Harald vermoord.’
‘Daar lijkt het wel op,’ antwoordde Matthias. ‘Behalve als Matthias zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen dood en Halldór het daarna heeft overgenomen.’
‘Hoe dan?’ vroeg Þóra. ‘Hij is gewurgd.’
‘Misschien was hij aan wurgseks aan het doen? We moeten het in ieder geval in ons achterhoofd houden. Ja, of dat een van die anderen Harald vermoord heeft of een overeenkomst met hem gesloten. Ze keken in ieder geval allemaal even schaapachtig, toen we hun het symbool lieten zien. Wat dat aangaat zou Hugi ook medeplichtig kunnen zijn, als je erover nadenkt.’
‘We moeten weer met Halldór praten, dat is duidelijk. En met hen allemaal waarschijnlijk. Ik wens ons veel sterkte, als we ze allemaal weer met ons om de tafel moeten krijgen.’
Matthias glimlachte naar Þóra. ‘We zijn toch niet helemaal gek. We zijn nu al zo ver gekomen. Het enige wat in het plaatje ontbreekt is Haralds geld: wat is daarmee gebeurd?’
Þóra haalde haar schouders op. ‘Misschien heeft Harald dat vreselijke toverhandschrift kunnen kopen.’
Matthias dacht daar even over na. ‘Misschien. Ik betwijfel het eigenlijk, omdat Páll zei dat het in het bezit was van de Nationale Bibliotheek van Noorwegen. Dat was bovendien de reden dat de politie het symbool niet heeft gevonden: het is niet erg bekend, eigenlijk kent niemand het hier in IJsland, behalve Páll, die in het buitenland zit. Ze hebben zich dus nooit tot hem gewend over de herkomst van het symbool.’
‘Maar misschien heeft hij dat geld naar Noorwegen overgemaakt met de bedoeling om informatie te kopen van die Páll en vervolgens dat oude boek van de bibliotheek, maar werd toen vanwege die informatie en het boek door een van die zogenaamde vrienden van hem vermoord. Zij zouden het geld mee hebben kunnen nemen, of niet? Er zijn mensen die voor minder moorden.’
Matthias was het daarmee eens. Hij keek op de klok en keek toen bedachtzaam naar Þóra. ‘Het vliegtuig uit Frankfurt is om halfvier geland.’
‘Shit,’ riep Þóra uit. ‘Ik kan nu niet met de moeder praten; ik kan het gewoon niet. Wat als ze me naar mijn eigen kinderen vraagt? Wat moet ik dan zeggen? Ja, mevrouw, mijn zoon is erg vroegrijp; ik had u misschien nog niet verteld dat hij vader wordt?’
‘Geloof mij nou maar, ze zal waarschijnlijk niet erg geïnteresseerd zijn in jouw kinderen,’ zei Matthias rustig.
‘Het had niet slechter kunnen uitkomen dan om nu met haar over haar zoon te praten. Hoe kan ik haar in de ogen kijken en vertellen dat Harald een pact met de duivel had gesloten of bijna dan, alleen om haar leven een ware hel te maken en haar de dood in te jagen.’ Þóra keek naar Matthias in de hoop op een opbeurend antwoord.
‘Ik zal haar dat nieuws brengen, daar hoef je niet bezorgd over te zijn. Maar je komt er echt niet onderuit om met haar te praten. Als je het vandaag niet doet, dan moet je het morgen doen. Die vrouw is van ver gekomen, alleen om met jou te praten, weet je nog? Toen ze tegen me zei dat ze je in eigen persoon wilde ontmoeten en onder vier ogen met je wilde praten, was haar stem veel ontspannener dan ik haar ooit gehoord heb. Je hoeft nergens bang voor te zijn.’
Þóra vond Matthias niet echt overtuigend genoeg klinken. ‘Bellen zij of wat was het plan?’
‘Ze bellen, als ze in het hotel zijn.’ Hij keek op de klok. ‘Waarschijnlijk binnen afzienbare tijd. Ik kan ook naar hen bellen als je wilt.’
Oef. Dat was een moeilijke keus. Þóra kon maar geen beslissing nemen. ‘Ja, bel jij maar,’ zei ze snel, maar ze voegde daar meteen aan toe: ‘Nee, doe maar niet!’
Voordat ze weer van gedachte kon veranderen, ging de telefoon van Matthias. Þóra kreunde, terwijl hij zijn telefoon oppakte, erop keek en zei: ‘Dat zijn ze.’ Hij duwde op het knopje om aan te nemen en zei: ‘Hallo, met Matthias.’
Þóra verstond maar de helft van het telefoongesprek, hoewel ze aan de andere kant van de lijn een zacht stemgeluid kon onderscheiden wanneer Matthias luisterde. Het gesprek leek erg oppervlakkig: ‘Hebben jullie een goede reis gehad?’
‘Dat spijt me om te horen.’
‘Jullie hebben toch de naam van het hotel, nietwaar?’ enzovoorts. Het telefoongesprek eindigde toen hij zei: ‘Tot dan. Dag.’ Hij keek naar Þóra en glimlachte. ‘Je hebt geluk, omaatje.’
‘Wat?’ vroeg Þóra verwachtingsvol. ‘Is ze niet gekomen?’
‘Jawel, ze is wel gekomen. Maar ze heeft migraine en wil jullie ontmoeting tot morgen uitstellen. Ik had Elisa aan de telefoon; ze zijn in een huurauto onderweg naar Hotel Borg. Ze wil ons daar over een halfuur ontmoeten.’
29
De jonge vrouw had niets weg van haar moeder, maar had wel eenzelfde voorkomen. Ze had net als haar vader donker haar en leek eigenlijk helemaal op hem, als de familiefoto’s die Þóra had gezien als bewijs konden dienen. Haar hele uiterlijk was niet pretentieus: haar lange, steile haren werden uit haar gezicht gehouden door middel van een staartje en ze was gekleed in een mooie, zwarte, lange broek en een zwarte blouse die van zijde gemaakt leek. Het enige juweel was een diamanten ring aan haar rechter ringvinger, dezelfde ring die Þóra had gezien op de foto die in de keuken was gemaakt. Het viel Þóra op hoe slank ze was en toen ze haar een hand gaf, voelde ze dat het meisje waarschijnlijk nog dunner was dan ze al leek in deze kleren. Matthias kreeg een veel innigere begroeting: Elisa omhelsde hem en ze gaven elkaar twee zoenen op de wang.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij nadat hij Elisa’s schouders had losgelaten. Þóra merkte op dat hij haar tutoyeerde, wat ze niet verwacht had aangezien hij toch een werknemer van de familie was. Matthias had duidelijk een vrij hechte relatie met deze mensen of had een hogere functie in het bedrijf dan Þóra zich had gerealiseerd.
Elisa haalde haar schouders op en lachte zwakjes. ‘Niet al te best,’ zei ze. ‘Het was een moeilijke tijd.’ Ze richtte zich tot Þóra. ‘Als ik had geweten dat jullie met me wilden praten, was ik veel eerder gekomen. Het was niet in me opgekomen dat mijn bezoek aan Harald van belang kon zijn.’
Dat vond Þóra opmerkelijk, aangezien het meisje vlak voor de moord bij haar broer was geweest, maar ze zei alleen: ‘Ja, maar nu ben je er en dat is het belangrijkste.’
‘Ja, ik heb meteen een ticket gekocht, toen Matthias belde. Ik wil jullie helpen,’ zei ze en ze leek het te menen vanuit de grond van haar hart. En ze voegde eraan toe: ‘En mama ook.’