‘Een tekst over ogen en het verlies daarvan,’ onderbrak Þóra hem rustig. ‘Daar wist ik van.’
De politieman kreeg een rood hoofd. ‘En het is niet in u opgekomen om contact met mij op te nemen? Weet u soms nog meer dingen die met deze zaak te maken hebben, en waarvan u gemeend hebt die voor ons achter te moeten houden?’
Þóra ontweek de laatste vraag door alleen de eerste te beantwoorden. ‘Eerlijk gezegd kwamen Matthias en ik dat pas vandaag te weten en toen vermoedden we het alleen maar: wij hadden geen bevestiging in handen zoals jullie leken te hebben.’
‘En toch zou het normaal zijn geweest om ons dat te laten weten,’ zei Markús, nog steeds geïrriteerd.
‘Natuurlijk zouden we dat gedaan hebben,’ kaatste Þóra de bal terug. ‘Het is zondag vandaag; we willen u toch niet op uw vrije dag lastigvallen met alleen een vaag vermoeden.’ Ze schonk hem een allerliefste glimlach.
‘Als u dat zegt. Waarschijnlijk hebt u gelijk.’ Hij keek haar aan alsof hij haar niet geloofde.
‘Wat voor andere onaangename dingen hebben jullie gevonden?’ vroeg Þóra.
‘Twee vingers, een hele hand, een voet en een beschadigd oor.’ Hij keek haar aan alsof hij er half op was voorbereid dat ze daar ook al van wist. Aan haar gezicht zag hij dat dat niet zo was. ‘Allemaal van een andere persoon, naar het schijnt.’ Hij wachtte op een reactie van haar.
‘Wat?’ Þóra begreep er niets van. Ze wist alleen van die ene vinger, waarover Gunnar had verteld: de vinger die in Árnagarður was gevonden, maar die ze niet met Harald in verband hadden kunnen brengen. Wat was er hier eigenlijk aan de hand? ‘Wilt u zeggen dat er hier sprake is van een massamoord? Een verzameling van lichaamsdelen van de slachtoffers?’
‘Daar weten we op dit moment niets van. Uw cliënt zegt hier niets over te weten. Maar hij liegt. Ik weet wanneer mensen liegen.’
‘Maar wat voor bewijzen hebt u; alleen die tekst die dan waarschijnlijk door Halldór is ondertekend, of zo?’
‘Ja,’ antwoordde Markús. ‘Dat, en er is ook nog een stalen sterretje gevonden van de schoenen die Harald droeg in de nacht toen hij vermoord werd, onder de drempel van het studentenhok in Árnagarður. Dat duidt erop dat het lijk door de deuren is gesleept en daarbij moet vermeld worden dat Halldór toegang had tot deze kamer. De moord heeft dus ongetwijfeld daar plaatsgevonden. Op dezelfde plek is namelijk een theelepel gevonden: een theelepel die onder het bloed zat. Het is op vingerafdrukken onderzocht en er bleek onder andere een vingerafdruk van Halldór op te zitten. Het bloed op het lepeltje is van Harald; tenminste, daar wijzen de eerste onderzoeken op.’
‘Een theelepeltje,’ zei Þóra. ‘Een theelepeltje dat onder het bloed zat. Wat heeft dat volgens jullie met de zaak te maken?’
Markús antwoordde niet meteen. ‘De conciërge, die tevens de leiding heeft over het schoonmaakteam daar, gaf het aan een professor, die onmiddellijk hierheen belde.’ Markús keek naar Þóra met een allesbehalve vrolijk gezicht. ‘Die man besloot niet zoals sommigen om tot maandag te wachten.’
‘Maar dat bloederige theelepeltje. Ik begrijp niet helemaal hoe dat hiermee te maken heeft en afgezien daarvan waarom het nu pas gevonden is. Hebben jullie na de vondst van het lijk niet het hele gebouw doorzocht?’
‘Het theelepeltje is vermoedelijk gebruikt om de ogen uit het lijk te halen. Wat de huiszoeking betreft…’ Markús aarzelde en Þóra zag dat hier een zwakke plek lag. ‘Natuurlijk is het gebouw doorzocht. Hoe dit lepeltje ons ontgaan is, is op dit moment onduidelijk. We zijn het aan het uitzoeken.’
‘Dus jullie hebben die tekst en het bloederige theelepeltje,’ zei Þóra en ze keek hoe Markús in zijn stoel op en neer schoof. Er was nog meer. ‘Ik vind dat helemaal geen waterdicht bewijs voor Halldórs schuld, als ik eerlijk ben. Hij heeft een alibi, als ik me goed herinner.’
‘Die ober in De Koffiebrander?’ zei Markús smalend. ‘We zullen nog eens beter met hem moeten praten. Maakt u zich er maar niet al te druk over als er wat barstjes in zijn verklaring komen, wanneer we hem wat meer onder druk zetten.’ Hij keek haar verwaand aan. ‘We weten bovendien nog meer over uw cliënt. Twee feiten zelfs.’
Þóra haalde haar wenkbrauwen op. ‘Twee?’
‘Ja, of beter gezegd een paar. Ze kwamen vanochtend bij de huiszoeking bij Halldór thuis boven water. Ik twijfel er niet aan dat dit zelfs genoeg is om zijn moeder van zijn schuld te overtuigen.’ Markús straalde zo’n zelfvoldoening uit dat Þóra nog het meest zin had in een lange geeuw en weg te gaan zonder hem hier verder nog iets te vragen. Haar nieuwsgierigheid won het echter van dit verlangen.
‘En wat hebben jullie daar gevonden?’
‘De ogen van Harald.’
31
Þóra keek Halldór zwijgend aan. Hij zat recht tegenover haar met zijn hoofd op zijn borst; hij had als het graf gezwegen sinds ze de verhoorkamer binnengelaten was. Hij had opgekeken toen ze ging zitten, maar was onmiddellijk daarna weer doorgegaan met naar de grond staren. ‘Halldór,’ zei Þóra nogal boos. ‘Ik kan hier niet veel langer blijven. Als je niet met me wilt praten, dan kan ik mijn tijd ook anders besteden.’
Hij keek op. ‘Ik heb zin in een sigaret.’
‘Dat zal niet gaan,’ zei Þóra. ‘Het is hier verboden om te roken. Je bent zo’n tien jaar te laat, als je hierheen bent gekomen om te roken.’
‘Dat verandert er evengoed niks aan dat ik zin heb in een sigaret.’
‘Misschien geeft de politie je toestemming om straks ergens te roken. Hierbinnen mag je niet roken, dus laten we maar meteen ter zake komen. Oké?’ Hij knikte vermoeid zijn hoofd. ‘Je weet waarom je hier bent, of niet?’
‘Ja. Min of meer.’
‘Dan is het je waarschijnlijk duidelijk dat je diep in de problemen zit. Echt heel diep.’
‘Ik heb hem niet vermoord,’ zei Halldór en hij keek haar recht in de ogen zonder te aarzelen. Toen ze daar niet op reageerde, begon hij aan een gat in de ene knie van de spijkerbroek die hij droeg te plukken; een gat dat er beslist al in zat, toen hij hem kocht en dat hem de helft duurder maakte.
‘We moeten één ding duidelijk krijgen, voordat we verder praten.’ Þóra wachtte totdat ze zijn onverdeelde aandacht had en ging niet verder voordat hij opkeek. ‘Ik werk voor de familie van Harald. Dat betekent dat jouw belangen en die van hen niet noodzakelijkerwijs samenvallen. En nu al helemaal niet. Ik adviseer je om zo snel mogelijk een andere advocaat te nemen. Voor jou kan ik niets anders doen dan hier en nu met je spreken. Ik kan je de namen geven van prima mensen die je alle hulp kunnen geven die je nodig hebt.’
Halldór kneep zijn ogen half dicht en bedacht zich. ‘Blijf nog even. Ik wil met je praten. Niemand van de politie gelooft me.’
‘Heb je eraan gedacht dat dat misschien komt omdat je tegen hen liegt?’ vroeg Þóra kortaf.
‘Ik lieg niet. Niet over de hoofdzaak,’ zei Halldór nors.
‘En ik neem aan dat het aan jou is om te bepalen wat hoofd- en wat bijzaak is?’
Zijn gezicht vertrok even van woede. ‘Je weet best wat ik bedoeclass="underline" De hoofdzaak is dat ik hem niet heb vermoord.’
‘En de bijzaken? Wat zijn die?’ vroeg Þóra.
‘Gewoon,’ zei hij en hij liet zijn hoofd hangen.
‘Als ik je moet helpen, dan wil ik dat je één ding voor me doet,’ zei Þóra, terwijl ze over de grote tafel leunde die hen van elkaar scheidde. ‘Lieg niet tegen me. Ik weet wanneer mensen liegen.’ Ze hoopte dat het haar gelukt was om net zo overtuigend te klinken als de politieman.
Halldór knikte, nog steeds nors. ‘Goed, maar wat we bespreken blijft vertrouwelijk. Oké?’