Выбрать главу

‘Min of meer,’ zei Þóra. ‘Ik heb net tegen je gezegd dat ik niet van plan ben om als jouw advocaat op te treden als je wordt voorgeleid, en dus kun je me min of meer alles vertellen; behalve natuurlijk over de misdaden die je van plan bent later in je leven te plegen. Daarover moet je het niet met me hebben.’ Ze glimlachte tegen hem.

‘Ik ben niet van plan om een misdaad te plegen,’ zei hij somber. ‘Beloof je dat al het andere onder ons blijft?’

‘Ik beloof dat het niet bij de politie terechtkomt; maar het kan alleen maar leiden tot een verbetering van jouw situatie tegenover hen. Je bent in een uitzichtloze situatie beland: het kan niet veel erger worden. Maar als je je daar beter bij voelt, dan kunnen we afspreken dat we alleen nadenken over de dingen die jouw situatie kunnen verbeteren. Afgesproken? Dan zit je veilig en heb je in feite niets gezegd.’

‘Oké,’ zei hij, hoewel met een twijfelende stem. Kortaf voegde hij eraan toe: ‘Vraag dan maar raak.’

‘Haralds ogen zijn blijkbaar bij jou thuis gevonden. Hoe zit dat?’

Halldórs handen maakten een schokkende beweging. Hij krabde nerveus aan de rug van zijn hand. Þóra wachtte rustig, terwijl hij bedacht of hij de waarheid zou spreken of zou ontkennen dat hij er iets mee te maken had. Ze was van plan om weg te gaan, als hij voor het laatste zou kiezen.

‘Ik… Ik…’

‘We weten allebei wel wie je bent,’ zei Þóra ongeduldig. ‘Geef antwoord of ik ga weg.’

‘Ik kon ze niet opsturen,’ barstte hij plotseling uit. ‘Ik durfde het niet. Het lijk was gevonden en ik was zo bang dat ze in de post werden gevonden. Ik wilde het later doen, als de situatie wat rustiger zou zijn. Ik gebruikte het bloed om de spreuk te schrijven en deed de brief meteen die zondag in een envelop. Ik deed hem toen in de stad op de bus.’ Hij haalde diep adem na deze bekentenis en klemde zijn lippen toen op elkaar, alsof hij van plan was om verder niets te zeggen.

‘Was dat vanwege de vloek?’ vroeg Þóra. ‘Wilde je werkelijk proberen om die absurde wraakvloek uit te voeren?’

Halldór keek haar kwaad aan. ‘Ja. Ik heb gezworen dat ik dat zou doen en ik wilde mijn woord houden voor Harald. Het was zo belangrijk voor hem,’ antwoordde hij blozend. ‘Zijn moeder was echt weerzinwekkend.’

‘Je begrijpt toch wel dat dit te idioot voor woorden is?’ vroeg Þóra stomverbaasd. ‘Hoe ben je er in hemelsnaam bij gekomen?’

‘Gewoon,’ antwoordde hij ruw. ‘Maar ik heb hem niet vermoord.’

‘Wacht even, zo ver zijn we nog niet,’ zei Þóra geïrriteerd. ‘Je hebt dus zijn ogen uit het lijk gehaald; heb ik dat goed begrepen?’

Halldór knikte beschaamd zijn hoofd.

‘En je nam ze mee naar huis?’

Hij knikte nog een keer.

‘Waar hield je ze verborgen, als ik mag vragen?’

‘In de diepvries. In een brood. Ik heb ze erin geduwd en deed het brood in de diepvries.’

Þóra ging achterover zitten. ‘Natuurlijk. In een brood. Waar anders.’ Ze vermande zich en probeerde het beeld uit haar gedachte te wissen. ‘Hoe kreeg je dit voor elkaar; ik bedoel, hoe ben je te werk gegaan?’

Halldór haalde zijn schouders op. ‘Dat was een werkje van niks. Ik heb een theelepeltje gebruikt. Het was moeilijker om het symbool in hem te kerven. Dat ging niet zo goed. Ik was nogal van de wereld: moest vaak naar het raam lopen om frisse lucht te krijgen.’

‘Een werkje van niks, zeg je,’ zegt Þóra verbijsterd. ‘Sorry, maar dat waag ik te betwijfelen.’

Hij keek haar scherp aan. ‘Ik heb nog veel afschuwelijkere dingen gezien. En nog veel onplezierigere dingen gedaan. Hoe denk je dat het is om de tong van je vriend in te kerven? Of operaties in de OK te volgen?’

Þóra kon het zich niet voorstellen, maar betwijfelde tegelijkertijd of dat net zo weerzinwekkend was als met een theelepeltje je vriend de ogen uit te steken. Voortaan zou ze met een eetlepel in haar koffie roeren. ‘In ieder geval, dit was ook niet echt plezierig.’

‘Natuurlijk niet,’ zei Halldór hard. ‘We waren van de wereld. Dat heb ik al gezegd.’

‘We?’ vroeg Þóra verbaasd. ‘Heb je het niet alleen gedaan?’

Halldór wachtte even voor hij antwoordde. Hij plukte aan het gat bij zijn knie en begon weer aan zijn hand te krabben. Þóra moest de vraag herhalen, voordat hij antwoordde. ‘Nee, ik was niet alleen. We waren allemaal daar: ik, Marta Mist, Bríet, Andri en Brjánn. We kwamen uit de stad en wilden weer terug naar het feest gaan; Marta had zin in drugs en Bríet zei dat Harald wat xtc-pillen in het studentenhok had.’

‘En Hugi, was die niet bij jullie?’

‘Nee, ik heb Hugi die avond niet gezien. Hij was met Harald van het feest weggegaan en die hebben we daarna niet meer gezien. Harald ook niet. Dat wil zeggen: niet levend.’

‘Dus jullie gingen naar Árnagarður?’ vroeg Þóra verbaasd. ‘Hoe kwamen jullie naar binnen: het beveiligingssysteem had geen activiteit geregistreerd?’

‘De beveiliging stond niet aan; ik heb begrepen dat die eigenlijk nooit aanstaat. Wie heeft zin om rond te lopen en te controleren of hij de laatste is, denk je? Erg weinig mensen.’

‘Þorbjörn Ólafsson, Haralds mentor, houdt voet bij stuk dat hij hem heeft aangezet.’

‘Hij stond niet aan toen wij daar aankwamen. Degene die Harald heeft vermoord, moet hem hebben uitgeschakeld.’

‘Maar de deur zat toch op slot en je hebt een toegangscode nodig om binnen te komen,’ zei Þóra. ‘Dat wordt allemaal vastgelegd in een computerbestand en volgens dat bestand is er niemand door die deur gekomen.’ De print van het bewakingssysteem had bij de papieren van de politie gezeten en Þóra had hem met eigen ogen gezien.

‘We gingen naar binnen door een raam aan de achterkant van het gebouw. Dat staat eigenlijk altijd open: er is een of andere gek met een studeerkamer daar die altijd vergeet om het dicht te maken. Dat zegt Bríet tenminste; zij was degene die ons erop wees. We gingen er ook weer door naar buiten. Zij en Brjánn hadden allebei hun sleutels niet bij zich.’

‘En toen?’ vroeg Þóra. ‘Was Harald daar? Zijn roes aan het uitslapen? Dood? Wat gebeurde er?’

‘Ik heb je al verteld dat ik hem niet heb vermoord. Hij lag niet te slapen toen we binnenkwamen. Hij was in het studentenhok. Op de vloer. Dood. Hartstikke dood. Hij had een blauw gezicht en zijn tong hing uit zijn mond. Er was geen patholoog-anatoom voor nodig om te zien dat hij gewurgd was.’ Zijn licht gebarsten stem verried dat hij niet zo ijskoud was als hij deed voorkomen.

‘Kan hij gewurgd zijn terwijl hij aan wurgseks deed? Hebben jullie iets weggehaald dat daarop kon wijzen?’ vroeg Þóra.

‘Nee. Niets. Niets behalve zijn nek: die was één grote blauwe plek.’

Þóra dacht even na. Hij kon haar natuurlijk gewoon aan het voorliegen zijn, maar dan was hij een verdomd goede leugenaar; dat stond vast. ‘Hoe laat was het eigenlijk?’

‘Een uur of vijf. Misschien half zes. Of zes uur. Ik weet het niet. Ik kan me herinneren dat ik om een uur of vier naar de kroeg ben gegaan. Hoelang we hebben rondgelopen weet ik niet zeker. We waren niet echt op de tijd aan het letten.’

Þóra haalde diep adem. ‘En toen? Je begon daarbinnen zijn ogen eruit te halen en alles of hoe zat dat? En hoe is hij in het printerhok beland?’

‘Ik ben daar natuurlijk niet meteen mee begonnen. We stonden daar als een stel imbecielen. We wisten niet wat we moesten doen. Marta Mist was zelfs hysterisch en zij is normaal gesproken heel kalm. We waren radeloos en compleet van de wereld, dronken en stoned. Bríet begon toen ineens te praten over die vloek, begon aan me te hangen en zei dat ik hem moest uitvoeren, omdat Harald mij anders van gene zijde zou vervolgen. We hadden de belofte op een van de vergaderingen ondertekend in de aanwezigheid van de anderen: voornamelijk om stoer te doen; maar Harald was er bloedserieus over. Hugi was de enige die niets van de vloek wist. Harald zei dat hij de magie niet serieus genoeg nam.’