‘Helaas denk ik dat de politie het bij het rechte eind had. Ik denk dat Hugi Harald heeft vermoord en dat jullie het daarna overgenomen hebben zonder dat jullie het je misschien helemaal realiseerden. Het kan wel zijn dat hij misschien alweer naar huis was gegaan. Jullie zijn duidelijk niet goed bij je hoofd en waarschijnlijk is hij net zo ziek in zijn hoofd als jij en heeft hij Harald vermoord om één of andere onzinnige reden die niemand begrijpt, behalve misschien hijzelf.’
‘Nee!’ De woede was verdwenen en er was wanhoop voor in de plaats gekomen. ‘Hugi heeft Harald niet vermoord; echt niet.’
‘Er is in zijn kast een T-shirt gevonden met bloed van Harald erop. Hugi kon niet verklaren hoe dat daarop is gekomen. De politie denkt dat het T-shirt is gebruikt om Haralds bloed op te vegen.’ Þóra keek Halldór aan. ‘Het T-shirt in kwestie is hetzelfde T-shirt als dat wat iemand aanhad tijdens het insnijden van Haralds tong. Er staat “100% siliconen” op. Herken je dat?’
Halldór knikte gretig. ‘Dat was het T-shirt dat Hugi aanhad. Er was wat bloed op gespetterd en hij trok het uit. Ik gebruikte het na de operatie om de vloer te dweilen.’ Hij keek beschaamd naar Þóra. ‘Ik wilde het niet aan Hugi vertellen. Ik heb het T-shirt gewoon in de kast gelegd. Hugi heeft Harald niet vermoord.’
‘Wie dan wel, makker?’ vroeg Þóra. ‘Iemand heeft het gedaan en ik voorzie dat Hugi in ieder geval daarvoor veroordeeld zal worden en jij voor een slechte behandeling van het lijk, als je niet voor iets ergers zult worden aangeklaagd.’
‘Bríet,’ zei Halldór ineens. ‘Ik denk dat Bríet hem heeft vermoord.’
Þóra dacht hierover na. Bríet. Dat was het kleine, blonde meisje met de grote borsten.
‘Waarom zeg je dat?’ vroeg ze rustig.
‘Gewoon,’ zei Halldór zwakjes.
‘Nee, vertel op. Je moet een idee hebben aangezien je haar in het bijzonder noemt. Waarom zij?’
‘Daarom. Ze verdween uit een kroeg toen we in de stad waren. Ze zei dat ze ons kwijt was geraakt, maar we zaten altijd in dezelfde kroeg; in ieder geval een paar van ons.’
‘Dat is niet genoeg,’ zei Þóra. Ze had geen zin om hem te vragen waarom ze dit niet tegen de politie hadden verteld. In hun getuigenverklaringen stond dat ze de hele tijd min of meer samen geweest waren.
‘Het theelepeltje,’ zei Halldór zachtjes. ‘Zij had ervoor moeten zorgen dat het zou verdwijnen, maar deed dat niet. Ze kan niet zo stom zijn geweest om het in die la te leggen waar de politie het gevonden heeft; dat geloof ik niet. Marta Mist was verantwoordelijk voor het mes en dat is verdwenen. Maar het theelepeltje dook ineens op. Dat klopt niet, vind ik.’
‘Waarom zou ze stiekem weer naar binnen zijn gegaan? Dat klinkt niet logisch.’
‘Ze wilde mij in de problemen brengen. Ze heeft dat theelepeltje nooit met blote handen vastgepakt zoals ik. Ze had handschoenen aan. Ze is boos op mij, omdat ik niks meer met haar te maken wil hebben. Ik weet het niet.’ Halldór wiebelde heen en weer op zijn stoel. ‘Die avond deed ze een beetje raar. Toen we bij het lijk kwamen, was zij de enige die niet schreeuwde en gilde. Alleen zij was rustig. Ze keek alleen naar hem en zei geen woord, terwijl wij volledig in paniek raakten. Geen woord totdat ze me aan de vloek herinnerde. Ze was van plan om de schuld op mij af te schuiven. Vraag maar aan de anderen, als je mij niet gelooft.’
Hij ging voorover zitten en pakte Þóra’s arm over de tafel vast. ‘Zij wist van dat raam; misschien was ze er al eerder die avond door gegaan, weet ik veel? Ze was kwaad op Harald omdat hij de week daarvoor niet met haar wilde praten; ook niet met de rest van ons, trouwens, maar dat maakt verder niet uit. Misschien ging ze door het lint. Misschien had ze een afspraak met hem en werd hij een beetje vervelend. Zoiets. Geloof me, ik heb hier veel over nagedacht en ik weet wat ik zeg. Controleer het maar; praat met haar, doe het voor mij.’
Þóra bevrijdde haar arm uit zijn greep. ‘Mensen reageren verschillend op een schok. Misschien is zij gewoon zo iemand die in een trance raakt. Ik heb geen zin om met haar te praten. Laat de politie dat maar doen.’
‘Als je mij niet gelooft, praat dan met iemand van de universiteit. Zij en Harald werkten samen aan een opdracht en die draaide helemaal in de soep. Je hoeft het alleen maar te vragen.’ Hij keek haar smekend aan.
‘Wat voor opdracht en wat is ermee gebeurd?’ vroeg Þóra rustig. Misschien was er toch een verband met Haralds zaak.
‘Het had te maken met het registreren en verzamelen van contemporaine bronnen over de bisschop Brynjólfur Sveinsson in verschillende handschriftencollecties. Ze kreeg toen in haar hoofd dat een of ander document gestolen was. Toen ging het helemaal mis. Dat bleek toen onzin te zijn. Ze is zo gestoord: ik heb dat eerder gewoon nooit opgemerkt. Doe mij alsjeblieft een plezier en praat met de universiteit.’
‘Voor welke docent deden ze die opdracht?’ vroeg Þóra en ze kreeg er meteen spijt van: nu begon ook zij iets te zien in zijn theorie, die nergens op gebaseerd was.
‘Ik weet het niet; zeker bij die Þorbjörn: dat weten ze daar wel. Ga er nou heen en vraag het. Alsjeblieft, ik beloof je dat je er geen spijt van zult krijgen.’
Ze stond op. ‘Tot ziens in de rechtbank, koksmaatje. Als je wilt, zal ik een advocaat voor je regelen.’
Hij schudde zijn hoofd en liet het zakken. ‘Ik dacht dat je het zou begrijpen; je wilde Hugi helpen en ik dacht dat ik je ook zo ver zou kunnen krijgen om mij te helpen.’
Þóra kreeg meteen medelijden met hem. Haar moedergevoelens speelden op. Of waren het grootmoedergevoelens? ‘Wie zei dat ik je niet zal helpen?’ zei ze. ‘We zullen wel zien wat ik te weten kan komen. Maar ik ben wel bang dat ik je niet kan verdedigen, vriend. Maar ik zal toch bij de rechtszaak aanwezig zijn: ik zou hem voor geen goud willen missen.’
Hij keek verdrietig glimlachend op. Þóra klopte op de deur en werd naar buiten gelaten. De puzzelstukjes begonnen op hun plaats te vallen. Ze voelde het aan haar theewater.
12 december 2005
32
Þóra zat aan haar bureau ritmisch met een potlood op de rand van de tafel te slaan. Matthias observeerde haar zwijgend. ‘Ik heb begrepen dat de mannen van de Rolling Stones nog op zoek zijn naar een oma voor op de drums,’ zei hij.
Þóra stopte met tikken en legde het potlood weg. ‘Grappig. Dit helpt me bij het denken.’
‘Denken? Waarom moet je nu nog denken?’ De dag daarvoor had Þóra Matthias verteld over Halldórs wanhopige pogingen om de verdenking op Bríet te vestigen en hij was niet erg onder de indruk geweest van die theorie. Þóra vond haar ook absurd, maar na een nacht lang woelen in haar bed, was ze niet zo zeker meer. Matthias ging verder: ‘Het lijkt allemaal op zijn plaats te vallen, op een paar losse eindjes na. Geloof mij, als de politie die Halldór meer onder druk zet, dan wordt dat geld gevonden en ook het handschrift, als dat tenminste bestaat.’
Hij keek uit het raam. ‘Laten we liever naar een restaurant gaan om een laat ontbijt te nemen.’ Matthias was net aangekomen in het kantoor van Þóra, maar hij had zich verslapen.
‘Dat gaat niet: vandaag is een vrije dag voor horecapersoneel,’ loog Þóra. ‘Ze gaan pas rond lunchtijd open.’ Matthias zuchtte. ‘Je overleeft het vast; voor liggen nog koekjes,’ zei ze en ze strekte zich uit naar de telefoon om naar Bella te bellen. ‘Bella, kun je hierheen komen met dat pak koekjes dat bij het koffiezetapparaat ligt?’ Ze voelde dat Bella nee ging zeggen, zodat ze er vlug aan toevoegde: ‘Het is voor Matthias, niet voor mij. Dankjewel.’ Ze richtte zich tot Matthias. ‘Zie jij geen reden om dat wat hij over Bríet zei, te onderzoeken? Misschien zit er iets in.’