‘Wat was dat eigenlijk voor brief?’ vroeg Þóra. ‘Waar ging hij over, bedoel ik?’
‘De brief is geschreven in 1702 en is van een van de priesters op Skálholt aan Árni Magnússon. De brief leek een antwoord te zijn op vragen van Árni over wat er met een deel van de buitenlandse handschriften uit het bezit van Brynjólfur Sveinsson gebeurd is, die een aantal jaar daarvoor, in 1675, was overleden. Er bestaat dus geen twijfel over dat de brief zich in het archief bevond. Er zijn zelfs veel mensen die zich hem herinneren. Men vond het allemaal nogal vreemd.’
‘En verder weet je niets?’ vroeg Þóra. ‘Niets over verborgen handschriften of pogingen om ze uit Skálholt te smokkelen?’
Gunnar keek haar bedachtzaam aan. ‘Waarom vraag je ernaar, als je het antwoord al weet?’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Þóra verbaasd. ‘Ik weet niets anders over die brief dan dat wat je me zojuist verteld hebt.’ Haar ogen dwaalden weer naar Gunnars dasspeld. Wat was er in hemelsnaam mis met die speld dat haar zo dwarszat? En waar wilde de man heen?
‘Dat is wel erg toevallig,’ zei Gunnar kortaf. Hij was blijkbaar van mening dat ze meer wisten dan het geval was. ‘Dan kunnen we wel doorgaan met verstoppertje spelen, als jullie dat willen. Er staat een zin in de brief die moeilijk te interpreteren valt: een onduidelijke tekst over juwelen die uit handen van een Deense diplomaat gehouden moesten worden en die bewaard werden bij het oude kruis. De meesten zijn het erover eens dat dat naar het heilige kruis van de Kaðlanes-kerk verwijst, dat weggehaald is tijdens de reformatie vanwege het verbod op relieken.’
‘Je weet vrij veel over die brief,’ zei Matthias, die nu voor het eerst aan het gesprek deelnam. ‘Gezien het feit dat je het nooit gezien hebt.’
‘Uiteraard heb ik het onderwerp bestudeerd, toen ik van deze misdrijven beschuldigd werd,’ zei Gunnar kwaad. ‘De brief is welbekend onder geschiedkundigen en diverse mensen hebben er uitstekende artikelen over geschreven.’
Þóra keek nog steeds als in een trance naar de stropdas. Het was een ongewone dasspeld: hij had een nogal onregelmatige vorm en hij leek van zilver. ‘Waar heb je die speld vandaan?’ vroeg ze en ze wees naar zijn blauwe das met diagonale strepen.
Gunnar en Matthias keken haar verwonderd aan. Gunnar pakte zijn das vast en bekeek de speld. Daarna liet hij hem weer los en richtte zijn aandacht op Þóra. ‘Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet begrijp waar ons gesprek heen gaat. Maar aangezien je er zo geïnteresseerd in bent: ik heb hem voor mijn vijftigste verjaardag gekregen.’ Hij stond op. ‘Ik zie verder geen reden om ons gesprek voort te zetten: ik heb weinig zin om over mijn uiterlijk te discussiëren. Er staat mij een alles behalve prettig onderhoud met María, de directeur van Árni Magnússon-instituut, te wachten en ik heb geen tijd meer om aan deze onzin te verspillen. Ik wens jullie echt veel succes met jullie onderzoek, maar ik raad jullie aan om je bij het heden te houden, want het verleden heeft niets met de moord op Harald te maken.’
Hij volgde hen naar de deur.
33
Matthias keek naar Þóra en schudde zijn hoofd. Ze stonden bij de ingang van Árnagarður. ‘Je hebt je weer lekker populair gemaakt.’
‘Heb je die dasspeld niet gezien?’ vroeg Þóra snel. ‘Dat was een zwaard. De speld bestond uit een zilveren plaatje met daarop een zilveren zwaard dat dwars op de das lag. Heb je dat niet gezien?’
‘Jawel. Nou, en?’ vroeg Matthias.
‘Kun je je de foto van de hals van Harald niet herinneren? Die ene blauwe plek die op een dolk of een kruis leek?’ Wat had de arts gezegd? Het lijkt nog het meest op een kleine dolk; toch is er nog iets meer, want de huid is opengescheurd aan de buitenste rand van dit ding: een beetje te ver naar buiten om door die dolk, of wat het dan ook was, te zijn veroorzaakt.
‘Jawel,’ antwoordde Matthias. ‘Ik begrijp waar je heen wilt, maar ik ben er niet zeker van dat dit hetzelfde voorwerp is. Die foto’s waren nou ook weer niet zo duidelijk, Þóra.’ Hij zuchtte. ‘De man is geschiedkundige. Het Vikingenzwaard op zijn dasspeld heeft duidelijk gewoon te maken met zijn belangrijkste onderwerp van onderzoek: de tijd van de kolonisatie van IJsland. Ik zou er niet te veel belang aan hechten. Ik vond die blauwe plek meer op een kruis lijken.’ Hij glimlachte. ‘Misschien is Harald door een gestoorde priester vermoord.’
Þóra aarzelde. Ze pakte haar telefoon. ‘Ik wil met die Bríet praten. Er is iets heel raars aan de hand hier.’
Matthias schudde zijn hoofd, maar Þóra trok zich daar niets van aan. Bríet nam aan, nadat de telefoon vier keer was overgegaan; ze klonk bijzonder chagrijnig. Toen Þóra haar vertelde van de aanhouding van Halldór, kalmeerde het meisje een beetje en sprak een kwartiertje later met hen af in The Deli bij de universiteitsboekhandel. Matthias sputterde nog een beetje tegen, maar toen Þóra zei dat hij daar iets te eten kon kopen, liet hij zich overhalen. Hij was net een pizza naar binnen aan het schrokken, toen Bríet opdook.
‘Wat heeft Halldór tegen de politie gezegd?’ vroeg ze met een bevende stem, terwijl ze aan tafel ging zitten.
‘Niets,’ antwoordde Þóra. ‘Vooralsnog. Hij heeft me echter een en ander verteld over die nacht en jullie aandeel in het gebeuren. Ik zou niet erg verbaasd zijn als hij er binnenkort meer mensen over zou vertellen. Hij denkt dat jij Harald vermoord hebt.’
Alle kleur verdween uit Bríets gezicht. ‘Ik?’ vroeg ze verbaasd. ‘Ik heb hem niet vermoord.’
‘Hij zegt dat jij die nacht van de groep weggegaan bent en dat jij je vreemd gedroeg toen jullie bij het lijk kwamen: dat je niet jezelf was.’
Bríet sperde haar mond wijd open en zat zo een tijdje met open mond voordat ze begon te praten. ‘Ik ben twintig minuten weg geweest, hoogstens. En ik kreeg een ontzettende shock toen we het lijk vonden. Ik kon niet eens denken. Laat staan praten.’
‘Waar was je heen gegaan?’ vroeg Matthias.
Bríet glimlachte dubbelzinnig naar hem. ‘Ik? Ik zat op de wc met een oude vriend van me. Dat kan hij bevestigen.’
‘Twintig minuten lang?’ vroeg Matthias weifelend.
‘Ja. Nou, en? Wil je weten wat we daar deden?’
‘Nee,’ onderbrak Þóra haar. ‘Dat kunnen we wel raden.’
‘Waarom moeten jullie mij eigenlijk hebben? Ik heb Harald niet vermoord. Ik stond alleen maar naast Halldór, toen hij het lijk bewerkte. Alleen Andri zit diep in de problemen als Halldór hiervan vertelt. Hij heeft Halldór geholpen. Ik heb Harald niet aangeraakt.’ Bríet probeerde zichzelf moed in te spreken, maar dat lukte niet al te best.
‘Ik wilde je een paar vragen stellen over die opdracht die je samen met Harald deed, over de bisschop Brynjólfur en de verdwenen brief,’ antwoordde Þóra. ‘Halldór zei dat Harald en jij een beetje ruzie hierover hadden gekregen. Klopt dat?’
Bríet keek Þóra niet-begrijpend aan. ‘Die onzin? Wat heeft dat met deze zaak te maken?’
‘Ik weet het niet; daarom vraag ik het je,’ antwoordde Þóra.
‘Harald was volkomen hopeloos,’ zei Bríet kortaf. ‘Ik had Gunnar in mijn greep. Hij beefde als een rietje, toen ik bij hem langskwam en zei dat ik wist dat hij een brief uit het Nationale Archief gestolen had. Hij heeft het zeker weten gedaan; het maakt niet uit wat iedereen verder zegt.’
‘Hoezo was Harald hopeloos?’ vroeg Matthias.
‘Eerst vond hij het gewoon grappig en moedigde me aan om hem onder vuur te nemen. We gingen zelfs stiekem zijn werkkamer binnen om ernaar te zoeken, nadat die kerel me eruit had gegooid. Het was allemaal heel raar. Toen we daarbinnen waren, veranderde Harald plotseling van mening. Hij vond een of ander oud artikel over de eerste monniken en hij sprong een enorm gat in de lucht.’