Выбрать главу

Het verre geluid van sirenes kwam door het raam en werd steeds luider. ‘Ze zijn gekomen om je te halen,’ zei Þóra.

Gunnar keek van haar weg en staarde uit het raam. ‘Ik was zo van plan om rector worden,’ zei hij verdrietig.

‘Ik denk dat je dat wel kunt vergeten.’

13 december 2005

Epiloog

Amelia Guntlieb staarde naar het tafelblad en zweeg als het graf. Þóra vermoedde dat ze haar stem niet genoeg vertrouwde om iets te zeggen. Als Þóra haar was, zou ze ongetwijfeld ook stil zijn. Matthias had net alle feiten doorgenomen, zoals ze die nu kenden. Het was niet waarschijnlijk dat er nog meer belangrijke dingen aan het licht zouden komen. Þóra vond het bewonderenswaardig hoe goed hij erin slaagde om zaken, die kwetsend zouden kunnen zijn voor Haralds moeder, wat te verzachten. Toch was het hele verhaal walgelijk en moeilijk aan te horen, zelfs voor Þóra, die er toch alle kanten van kende.

‘De Heksenhamer en meer van de handschriften die Gunnar had opgegraven in de grotten, zijn gevonden,’ zei Matthias rustig. ‘Het geld ook. Hij had er maar een heel klein deel van uitgegeven. Het lag allemaal in een bankkluisje.’

Nadat de politie Gunnar de dag daarvoor had gearresteerd, werden ze verhoord, dus er kwam niets van Þóra en Matthias’ plannen om uit eten te gaan. Þóra durfde het niet aan om Amelia Guntlieb nog te ontmoeten, toen ze uit het politiebureau kwamen. Voordat ze met Gylfi om de tafel ging zitten om over het kind te praten dat hij nu verwachtte, kletste ze eerst lang met Laufey. Ze raadde Þóra aan om de jongen de situatie duidelijk te maken door hem iets te laten doen wat de baby een gezicht zou geven: dan zou hij beter kunnen begrijpen wat er stond te gebeuren. Ze zou hem bijvoorbeeld kunnen aanmoedigen om na te denken over mogelijke namen voor het kind.

Ze zaten in het lege café in Het Stadhuis. Elisa had nu en dan even gehuild terwijl Matthias aan het vertellen was, maar haar moeder had als versteend gezeten. Ze keek beurtelings naar het tafelblad en naar haar schoot. Nu keek ze op en haalde diep adem. Niemand zei iets. Ze wachtten min of meer op het moment dat zij iets zou zeggen, zou huilen of op een andere manier blijk zou geven van haar gevoelens. Dat gebeurde niet. Ze keek naar geen van hen drieën, maar in plaats daarvan richtte ze haar blik op de grote, glazen wand, die uitzicht bood over de stadsvijver, Tjörnin, en ze volgde de eendjes die daar op hun gemak zwommen, samen met een paar ganzen. De wind rimpelde het wateroppervlak en de vogels deinden rustig op en neer op de golven. Meeuwen doken plotseling op en landden in het midden van de verspreide groep. ‘Zullen we naar de kaart van IJsland gaan kijken?’ zei Matthias plotseling tegen Elisa. ‘Die staat hiernaast.’ Elisa knikte zwakjes en ze stonden op om naar de grote zaal naast het café te lopen. Þóra en de moeder van Harald bleven alleen achter.

Er viel niet op te maken of de vrouw zich realiseerde dat er nu minder mensen aan tafel zaten. Þóra kuchte beleefd, zonder dat dat het gewenste effect had. Ze wachtte een tijdje, maar zag toen in dat ze een doelgerichtere methode moest gebruiken om de aandacht van de vrouw te trekken. ‘Ik heb niet veel ervaring met zulke gebeurtenissen en ik kan u moeilijk zeggen hoe erg ik het allemaal vind. Ik wil alleen laten weten dat u en uw gezin mijn medeleven hebben.’

De vrouw snoof. ‘Ik verdien geen medeleven: niet van u en niet van anderen.’ Ze wendde zich van het raam af en keek naar Þóra. Ze had een ontstemde blik in haar ogen, maar daarna was het alsof ze kalmeerde. ‘Het spijt me. Ik ben mezelf niet.’ Ze legde haar handen op tafel en begon met haar ringen te spelen. ‘Ik weet niet waarom ik me gedwongen voel om met u te praten.’ Ze keek van het goud aan haar vingers naar Þóra. ‘Misschien omdat ik u nooit meer hoef te zien. Misschien omdat ik de gelegenheid moet krijgen om mijn daden te rechtvaardigen, nu mijn gedrag zulke verschrikkelijke gevolgen heeft gehad.’

Þóra kon alleen maar raden dat die ‘verschrikkelijke gevolgen’ naar de dood van Harald verwezen. ‘U hoeft het mij niet uit te leggen,’ zei Þóra. ‘Ik ben niet van gisteren en ik weet dat er vaak andere en meer dingen spelen dan op het eerste gezicht lijkt.’

De vrouw glimlachte flauwtjes. Het viel Þóra op dat ze bijzonder goed verzorgd was. De ouderdom was haar weliswaar inmiddels wel aan te zien, maar ze zag er toch nog prachtig uit, hoewel haar schoonheid was begonnen te wijken voor gratie. Haar kleding deed die invloed iets verminderen. Þóra nam aan dat haar donkere mantelpakje en jas meer hadden gekost dan wat zij in een jaar aan kleren spendeerde. ‘Harald was een geweldig kind,’ zei de vrouw dromerig. ‘Toen hij werd geboren, waren we vreselijk gelukkig. Daarvoor hadden we Bernd gekregen; hij was toen ruim twee jaar en toen kwam er dus dit heerlijke mannetje bij. De jaren daarna, totdat Amelia werd geboren, waren in mijn herinnering, zoals je je kunt voorstellen, een paradijs. Er was geen vuiltje aan de lucht.’

‘Ze was ziek, nietwaar?’ vroeg Þóra. ‘Geboren met een of andere ziekte?’

De glimlach van Amelia Guntlieb verdween even snel als hij gekomen was. ‘Nee. Ze werd niet ziek geboren. Ze werd kerngezond geboren. Ze was mijn levende evenbeeld, aan de foto’s te oordelen die ik van mij als baby had. Ze was fantastisch, net als al mijn kinderen: ze sliep goed en ze huilde maar af en toe. Geen van hen kreeg buikpijn of oorpijn. Fantastische baby’s.’ Þóra knikte maar, omdat ze niet wist wat ze op dat moment het beste kon zeggen. Ze zag dat er een traan opwelde in de ooghoek van de vrouw. ‘Harald…’ Haar stem brak. Ze pauzeerde even en probeerde zich te vermannen voordat ze verderging. Ze veegde de traan met een snelle handbeweging weg. ‘Ik heb dit nog nooit met iemand besproken, op mijn man en onze artsen na. Mijn man heeft erover met zijn ouders gepraat, maar met niemand anders. Wij zijn een gesloten familie en hebben er moeite mee om over dingen te praten; het is niet ons sterkste punt om medeleven van anderen te accepteren. Ik denk tenminste dat dat de oorzaak is.’

‘Dat kan heel moeilijk zijn,’ zei Þóra, eerlijk gezegd zonder dat ze daar een idee van had. Gelukkig had ze tot nu toe niet veel medeleven nodig gehad.

‘Harald was jaloers, hoewel hij tegelijkertijd enorm gek was op zijn kleine zusje. Hij was meer dan drie jaar mijn kleine jongen geweest en had er af en toe moeite mee om zich neer te leggen bij het nieuwe gezinslid. Wij namen het niet serieus, verwachtten dat het wel over zou gaan.’ De tranen rolden nu over haar wangen. ‘Hij liet haar vallen, gooide haar op de grond.’ Ze zweeg en begon weer naar de eenden te kijken.