‘Hij had het wel over een prijs,’ zei Bair. ‘Een prijs die hij de anderen wil laten betalen. Niemand heeft hem nog kunnen ontfutselen wat die prijs is.’
‘Eerder vanavond is hij door een Poort naar Tyr gegaan en met iets teruggekeerd,’ vertelde Melaine. ‘De Speervrouwen hebben dat gemeld; hij houdt zich nu eindelijk aan zijn belofte om ze overal mee naartoe te nemen. Toen we naar die prijs vroegen, zei hij dat het iets was waar de Aiel zich niet om hoefden te bekommeren.’
Aviendha fronste. ‘Laat hij zich betalen om te doen wat we allemaal weten dat hij moet doen? Misschien is hij te veel omgegaan met de oppasser die het Zeevolk hem heeft gestuurd.’
‘Nee, dit is goed,’ vond Amys. ‘Deze mensen eisen veel van de Car’a’carn. Hij heeft het recht om in ruil daarvoor iets van hen terug te eisen. Ze zijn zacht; misschien is het zijn bedoeling om ze hard te maken.’
‘En dus laat hij ons erbuiten,’ zei Bair, ‘omdat hij weet dat wij al hard zijn.’
Het werd opnieuw stil in de tent. Amys, die verontrust keek, schepte wat water op de hete stenen in de ketel. Er klonk gesis toen er stoom opsteeg.
‘Dat is het,’ zei Sorilea. ‘Hij wil ons niet beledigen. Hij wil ons juist eer bewijzen.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Hij zou beter moeten weten.’
‘Dat gebeurt vaker,’ beaamde Kymer. ‘De Car’a’carn is net een kind; hij krenkt anderen per ongeluk. Wij zijn sterk, dus zijn eis – wat die ook is – maakt niet uit. Als het een prijs is die de anderen kunnen betalen, dan kunnen wij dat ook.’
‘Hij zou zulke fouten niet maken als hij fatsoenlijk in onze gebruiken was opgeleid,’ mompelde Sorilea.
Aviendha keek de anderen recht in de ogen. Nee, ze had hem niet goed genoeg onderwezen; maar zij wisten ook dat Rhand Altor koppig was. Bovendien was Aviendha nu hun gelijke, hoewel het moeite kostte om zich dat voor te houden terwijl Sorilea met zoveel afkeuring naar haar keek.
Misschien kwam het doordat ze zoveel tijd doorbracht met natlanders als Elayne, maar ineens zag ze de omstandigheden zoals Rhand ze moest zien. Als hij de Aiel uitsloot van de prijs die moest worden betaald – als dat inderdaad zijn bedoeling was – dan was dat uit eerbetoon. Had hij aan hen wél dezelfde eis gesteld, dan zouden deze zelfde Wijzen misschien weer beledigd zijn geweest omdat ze over één kam werden geschoren met de natlanders.
Wat wilde hij doen? Ze had aanwijzingen gezien in haar visioenen, maar ze raakte er steeds meer van overtuigd dat de volgende dag het begin zou inleiden van het pad dat voor de Aiel naar de verdoemenis zou leiden.
Dat móést ze voorkomen. Het was haar eerste taak als Wijze, en het zou waarschijnlijk de belangrijkste zijn die haar ooit werd gegeven. Ze zou niét falen.
‘Haar opdracht was niet alleen om hem te onderwijzen,’ merkte Amys op. ‘Ik zou er heel wat voor overhebben om zeker te weten dat hij veilig was, onder de waakzame ogen van een goede echtgenote.’ Ze keek Aviendha met een veelbetekenende blik aan.
‘Hij zal de mijne zijn,’ zei Aviendha beslist. Maar niet voor jou, Amys, of voor ons volk. De kracht van dat gevoel schokte haar. Ze was een Aiel. Haar volk betekende alles voor haar. Maar deze keus was niet hun keus. Deze keus lag bij haar.
‘Wees gewaarschuwd, Aviendha,’ zei Bair, die haar hand op haar pols legde. ‘Hij is veranderd sinds je vertrek. Hij is sterk geworden.’
Aviendha fronste. ‘In welk opzicht?’
‘Hij heeft de dood omhelsd,’ antwoordde Amys, en ze klonk trots. ‘Hij draagt nog altijd een zwaard en de kleding van een natlander, maar hij is nu eindelijk echt van ons.’
‘Dat moet ik zien,’ zei Aviendha, die opstond. ‘Ik zal uitzoeken wat ik kan over zijn voornemens.’
‘Er is niet veel tijd meer,’ waarschuwde Kymer.
‘Nog één nacht,’ zei Aviendha. ‘Dat zal genoeg zijn.’
De anderen knikten, en Aviendha begon zich aan te kleden. Onverwachts stonden de andere vrouwen op en deden hetzelfde. Kennelijk vonden ze haar nieuws belangrijk genoeg om het te gaan delen met de andere Wijzen in plaats van hier te blijven zitten.
Aviendha was de eerste die de nacht in stapte; de koele lucht buiten de bedrukkende hitte van de zweettent voelde fijn op haar huid. Ze haalde diep adem. Haar hoofd was zwaar van vermoeidheid, maar ze kon nog niet gaan slapen.
De tentflappen ruisten toen de andere Wijzen naar buiten kwamen, en Melaine en Amys overlegden zachtjes met elkaar terwijl ze zich de nacht in haastten. Kymer liep doelgericht naar het gedeelte van het kamp waar de Tomanelle huisden. Misschien wilde ze met haar oom Han praten, de hoofdman van de Tomanelle.
Aviendha wilde ook weglopen, maar een benige hand pakte haar arm vast. Toen ze over haar schouder keek, zag ze Bair staan, gekleed in een hemd en rok.
‘Wijze,’ zei Aviendha als vanzelf.
‘Wijze,’ antwoordde Bair met een glimlach.
‘Is er iets...’
‘Ik wil naar Rhuidean,’ zei Bair, kijkend naar de hemel. ‘Zou je een Poort voor me kunnen maken?’
‘Je wilt tussen de glazen pilaren door lopen.’
‘Iemand moet het doen. Ondanks wat Kymer heeft gezegd, is Elenar er nog niet klaar voor, vooral niet om... iets van deze aard te zien. Dat meisje loopt nog halve dagen te krijsen als een buizerd bij het laatste restje van een rottend karkas.’
‘Maar...’
‘O, begin jij nou niet ook. Je bent nu een van ons, Aviendha, maar ik ben oud genoeg om je grootmoeder nog de luier te hebben verschoond.’ Bair schudde haar hoofd; haar witte haar leek bijna te gloeien in het zwakke maanlicht.
‘Het is het beste als ik ga,’ vervolgde ze. ‘De geleiders moeten hier blijven voor de komende strijd. Ik zou nu geen kind tussen die pilaren door willen sturen. Ik ga zelf. Hoe zit het met die Poort? Maak je die voor me, of moet ik Amys een arm op de rug draaien totdat zij het doet?’
Aviendha zou wel eens willen zien hoe iemand Amys een arm op de rug draaide. Alhoewel, misschien kon Sorilea dat wel. Maar ze zei niets en riep de weving op om een Poort te openen.
De gedachte dat iemand anders zou zien wat zij had gezien, maakte haar onbehaaglijk. Wat zou het betekenen als Bair terugkeerde met datzelfde visioen? Zou dat aangeven dat de toekomst toch vaststond? ‘Was het dan zo verschrikkelijk?’ vroeg Bair zacht.
‘Afschuwelijk. Speren zouden ervan huilen en stenen verbrokkelen, Bair. Ik had nog liever met Zichtzieder zelf gedanst.’
‘Dan is het veel beter dat ik ga, in plaats van een ander. De sterkste van ons moet dit doen.’
Aviendha wist nog net te voorkomen dat ze haar wenkbrauwen optrok. Bair was taai als goed leer, maar de andere Wijzen waren ook niet bepaald kwetsbare bloemetjes. ‘Bair,’ zei Aviendha toen haar iets te binnen schoot. ‘Heb je wel eens een vrouw genaamd Nakomi ontmoet?’
‘Nakomi.’ Bair sprak de naam peinzend uit. ‘Een oude naam. Voor zover ik weet, gebruikt niemand die meer. Hoezo?’
‘Ik ben op weg naar Rhuidean een Aielvrouw tegengekomen,’ vertelde Aviendha. ‘Ze beweerde geen Wijze te zijn, maar ze had iets over zich...’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik was alleen maar nieuwsgierig.’ ‘Nou, we zullen een deel van de waarheid over die visioenen gaan ontdekken,’ zei Bair, die naar de Poort liep.
‘Stel dat ze écht waar zijn, Bair?’ hoorde Aviendha zichzelf vragen. ‘Stel dat we er niets tegen kunnen doen?’
Bair draaide zich om. ‘Je hebt je kinderen gezien, zei je?’
Aviendha knikte. Ze had het niet heel uitgebreid over dat deel van het visioen gehad. Het was iets persoonlijks geweest, vond ze.
‘Verander een van hun namen,’ zei Bair. ‘Spreek nooit over de naam die dat kind in het visioen had, zelfs niet tegen ons. Dan zul je het weten. Als één ding afwijkt, dan wijken andere dingen misschien ook af. Dat moet wel. Dit is niét ons lot, Aviendha. Het is een pad dat we zullen vermijden. Samen.’
Aviendha knikte. Ja. Een eenvoudige wijziging, een kleine wijziging, maar vol betekenis. ‘Dank je, Bair.’