Выбрать главу

‘Weet je niet wat dat is?’

‘Ik vrees van niet.’

Ze tuitte haar lippen. ‘Soms vergeet ik hoe onwetend jullie hier zijn...’ Ze zweeg alsof ze besefte dat ze te veel had gezegd.

‘Alle mannen zijn onwetend, Aes Sedai,’ zei Androl. ‘De mate van onwetendheid kan verschillen, maar het is een feit dat geen enkele man alles weet.’

Dat leek ook weer niet het antwoord dat ze verwachtte. Die harde ogen keken hem onderzoekend aan. Ze hield niet van mannen die konden geleiden, net als de meeste mensen, maar bij haar zat er meer achter. Ze had haar hele leven op mannen zoals Androl gejaagd.

‘Een cirkel,’ zei Pevara, ‘wordt gemaakt wanneer vrouwen en mannen samenwerken in de Ene Kracht. Dat moet op specifieke wijze gebeuren.’

‘Dan zal de M’Hael het wel weten.’

‘Mannen hebben vrouwen nodig om een cirkel te vormen,’ zei Pevara. ‘In feite moet een cirkel bijna altijd meer vrouwen dan mannen bevatten, behalve in uitzonderingsgevallen. Eén vrouw en één man kunnen koppelen, net als twee vrouwen en één man, of twee vrouwen en twee mannen. De grootste cirkel die wij kunnen maken, is dus een cirkel van drie, met mij en twee van jullie. Toch zóu het van nut kunnen zijn.’

‘Ik zoek wel twee anderen voor je om mee te oefenen,’ zei Androl. ‘Van degenen die ik vertrouw, zou ik zeggen dat Nalaam de sterkste is. Emarin is ook heel sterk, en ik denk dat hij het hoogtepunt van zijn kracht nog niet eens heeft bereikt. Datzelfde geldt voor Jonnet.’ ‘Zijn zij de sterksten?’ vroeg Pevara. ‘Niet jij?’

‘Nee,’ antwoordde hij terwijl hij zich weer op zijn werk richtte. Buiten ging het harder regenen, en een kille tochtvlaag kwam onder de deur door. De vlam in een van de lampen brandde heel laag en liet schaduwen de kamer binnen. Androl keek onbehaaglijk naar de duisternis.

‘Dat kan ik maar moeilijk geloven, meester Androl,’ zei ze. ‘Ze kijken allemaal naar jou.’

‘Geloof wat je wilt, Aes Sedai. Ik ben de zwakste. Misschien wel de zwakste in de hele Zwarte Toren.’

Dat legde haar het zwijgen op, en Androl stond op om de sputterende lamp bij te vullen. Toen hij weer ging zitten, kondigde een klop op de deur de terugkeer van Emarin en Canler aan. Hoewel ze allebei nat waren van de regen, waren ze zo verschillend als twee mannen maar konden zijn. De een was lang, verfijnd en ingetogen, de ander onberekenbaar en geneigd tot roddelen. Toch hadden ze kennelijk iets gemeenschappelijks gevonden, want ze leken eikaars gezelschap graag op te zoeken.

‘En?’ vroeg Androl.

‘Het zóu kunnen lukken,’ zei Emarin, die zijn kletsnatte jas uittrok en aan een haak bij de deur hing. Eronder droeg hij kleding met borduursels, zoals je vaak zag bij Tyreners. ‘Maar dan moet het wel echt hard stormen. De wachters zijn heel waakzaam.’

‘Ik voel me net een goede stier op een markt,’ gromde Canler, die de modder van zijn laarzen stampte toen hij zijn jas had opgehangen. ‘Overal waar we gaan, kijken Taims lievelingetjes vanuit hun ooghoeken naar ons. Bloed en as, Androl. Ze wéten het. Ze weten dat we willen proberen te vluchten.’

‘Hebben jullie zwakke plekken gevonden?’ vroeg Pevara, die zich naar voren boog. ‘Plekken waar de muren minder goed worden bewaakt?’

‘Dat lijkt af te hangen van welke wachters zijn uitgekozen, Pevara Sedai,’ antwoordde Emarin.

‘Hmm... Ja, dat zal ook wel. Heb ik al eens gezegd hoe intrigerend ik het vind dat degene hier die me met de meeste eerbied behandelt nu uitgerekend een Tyrener is?’

‘Beleefdheid is geen teken van eerbied, Pevara Sedai,’ zei Emarin. ‘Het is alleen maar bewijs van een goede opvoeding en een evenwichtige inborst.’

Androl glimlachte. Emarin was wonderbaarlijk goed in beledigen. De helft van de tijd had de ander pas in de gaten dat hij bespot was als ze alweer afscheid hadden genomen.

Pevara tuitte haar lippen. ‘Nou, dan houden we een oogje op het rooster van de wachters. Onder dekking van de volgende storm ontsnappen we over de muur, bij de wachters van wie we denken dat die het minst oplettend zijn.’

De twee mannen wendden zich tot Androl, die zich erop betrapte dat hij naar een hoek van de kamer keek waar een schaduw over de rand van een tafel hing. Werd die schaduw nou groter? Kwam die naar hem toe?

‘Ik vind het niet prettig om mannen achter te laten,’ zei hij, terwijl hij zichzelf dwong weg te kijken van die hoek. ‘Er zijn hier vele tientallen mannen en jongens die Taim nog niet onder de duim heeft. We kunnen ze onmogelijk allemaal meenemen zonder aandacht te trekken. En als we ze achterlaten, bestaat het gevaar...’

Hij kon het niet uitspreken. Ze wisten niet wat er aan de hand was, niet echt. Mensen veranderden. Voorheen betrouwbare bondgenoten werden van de ene op de andere dag vijanden. Ze léken nog dezelfden, maar toch ook anders. Anders in hun ogen, in hun ziel. Androl huiverde.

‘De vrouwen die door de opstandige Aes Sedai zijn gestuurd, wachten nog steeds buiten de poorten,’ zei Pevara. Ze kampeerden daar al een tijdje en beweerden dat de Herrezen Draak hun zwaardhanden had beloofd. Taim had nog niemand van hen binnengelaten. ‘Als we hen kunnen bereiken, kunnen we de Toren bestormen en de goede mannen die zijn achtergebleven redden.’

‘Zal het echt zo gemakkelijk gaan?’ vroeg Emarin. ‘Taim kan het hele dorp gijzelen. Veel mannen hebben hun gezinnen meegebracht.’ Canler knikte. Zijn gezin behoorde daar ook toe. Hij zou hen niet uit vrije wil achterlaten.

‘En daarnaast,’ zei Androl zacht, draaiend op zijn kruk om Pevara aan te kijken, ‘denk je nou echt dat de Aes Sedai hier kunnen winnen?’

‘Die vrouwen hebben tientallen jaren – soms eeuwen – ervaring.’ ‘Hoeveel daarvan op het slagveld?’

Pevara antwoordde niet.

‘Er zijn hier honderden mannen die kunnen geleiden, Aes Sedai,’ vervolgde Androl. ‘Allemaal zijn ze langdurig opgeleid om wapens te zijn. Wij leren niet over politiek of geschiedenis. Wij leren niet hoe we naties kunnen beïnvloeden. Wij leren mensen te doden. Elke man en elke jongen hier wordt aangespoord tot de grenzen van zijn kunnen, gedwongen mee te rekken en te groeien. Sterker te worden. Te vernietigen. En een groot aantal van hen is krankzinnig. Kunnen je Aes Sedai het daar tegen opnemen? Vooral als veel van de mannen die we vertrouwen – dezelfde mannen die we proberen te redden -waarschijnlijk met Taims mannen zullen meevechten zodra ze zien dat de Aes Sedai proberen binnen te dringen?’

‘Je argumenten zijn niet onverdienstelijk,’ gaf Pevara toe.

Net een koningin, dacht hij, onwillekeurig onder de indruk van haar zelfvertrouwen.

‘Maar we moeten toch boodschappen naar buiten zien te sturen,’ vervolgde Pevara. ‘Een volledige aanval kan dan onverstandig zijn, maar hier blijven zitten totdat we allemaal worden overgenomen, een voor een...’

‘Ik denk dat het verstandig zou zijn om iemand te sturen,’ beaamde Emarin. ‘We moeten de Draak waarschuwen.’

‘De Draak,’ zei Canler minachtend. Hij liet zich tegen de muur zakken. ‘Die heeft ons in de steek gelaten, Emarin. Wij zijn niets voor hem. Het...’

‘De Herrezen Draak draagt de wereld op zijn schouders, Canler,’ zei Androl zacht, de andere man de mond snoerend. ‘Ik weet niet waarom hij ons hier heeft achtergelaten, maar persoonlijk geloof ik liever dat hij dacht dat we onszelf konden redden.’ Androl friemelde nog even met de repen leer en stond toen op. ‘Dit is onze tijd om ons te bewijzen; de proeve van de Zwarte Toren. Als we naar de Aes Sedai rennen voor bescherming tegen onze eigen mensen, onderwerpen we ons aan hun gezag. Als we nu naar de Draak moeten rennen, dan zullen we niets voorstellen als hij eenmaal weg is.’

‘Er is nu geen verzoening met Taim mogelijk,’ zei Emarin. ‘We weten allemaal wat hij doet.’

Androl keek niet naar Pevara. Ze had verteld wat zij vermoedde dat er gaande was, en daarbij had ze – ondanks jaren van onderricht in hoe ze haar gevoelens de baas kon blijven – de angst in haar stem niet kunnen verbergen. Dertien Myrddraal en dertien geleiders, samenwerkend in een angstaanjagende rite, konden elke geleider laten overlopen naar de Schaduw. Of die nu wilde of niet.