Guybon ruziede met Dennel, die op zijn kaart bleef wijzen en armgebaren maakte. Er hing zo’n dicht waas van rook in de lucht dat veel mannen zakdoeken voor hun neus en mond hadden gebonden. Ze leken verdorie wel een troep Aiel.
‘... zelfs de Trolloks trekken zich uit die wijk terug,’ hield Guybon vol. ‘Er woeden te veel branden.’
‘De Trolloks trekken zich overal in de stad terug naar de muren,’ antwoordde Dennel. ‘Ze laten de stad de hele nacht branden. De enige wijk die niet in brand staat, is die waar de saidinpoort is. Ze hebben daar alle gebouwen omver getrokken om een muur op te werpen tegen het vuur.’
‘Met gebruikmaking van de Ene Kracht,’ zei Jesamyn achter Talmanes. ik heb het gevoeld. Zwarte zusters. Ik raad je aan om niet die kant op te gaan.’
Jesamyn was de enige Kinsvrouw die nog over was; de andere was gesneuveld. Jesamyn was niet sterk genoeg om een Poort te maken, maar ze had toch haar nut. Talmanes had haar zes Trolloks zien verbranden die door zijn gelederen waren gebroken.
Tijdens die schermutseling had hij alleen maar zitten kijken, overmand door de pijn. Gelukkig had Jesamyn hem wat kruiden gegeven om op te kauwen. Ze maakten zijn gedachten nog waziger, maar de pijn draaglijk. Het voelde alsof zijn lichaam in een bankschroef zat en langzaam werd geplet, maar hij kon tenminste nog overeind blijven.
‘We kiezen de snelste aanpak,’ besloot Talmanes. ‘De wijk die niet in brand staat, ligt te dicht bij de draken; ik wil niet dat het Schaduwgebroed Aludra en haar wapens ontdekt.’ Aangenomen dat dat niet al is gebeurd.
Guybon keek hem kwaad aan, maar dit was een taak van de Bond. Hoewel de man welkom was, maakte hij geen deel uit van hun bevelstructuur.
Talmanes’ groep trok verder door de donkere stad, op hun hoede voor hinderlagen. Hoewel ze ongeveer wisten waar het pakhuis stond, was het lastig om daar te komen. Veel grote straten werden versperd door rommel, branden of de vijand. Zijn mannen moesten door stegen en lanen sluipen die zo kronkelden dat zelfs Guybon en de anderen uit Caemlin moeite hadden om zich te oriënteren.
Hun pad leidde langs delen van de stad die brandden met een dermate felle hitte dat de straatkeien er waarschijnlijk van smolten. Talmanes staarde naar die vlammen tot zijn ogen droog werden en hij leidde zijn mannen via nog meer omwegen verder.
Stukje bij beetje naderden ze Aludra’s pakhuis. Tweemaal stuitten ze op bendes Trolloks die op jacht waren naar loslopende vluchtelingen. Ze maakten de schepsels af; de nog overgebleven kruisboogschutters velden meer dan de helft van beide groepen voordat ze tijd hadden om te reageren.
Talmanes stond erbij te kijken, maar hij vertrouwde zijn lichaam niet meer voldoende om nog mee te vechten. Die wond had hem te veel verzwakt. Licht, waarom had hij zijn paard niet meegenomen? Dat was dom van hem. Alhoewel, het dier was waarschijnlijk toch op de loop gegaan voor de Trolloks.
Mijn gedachten beginnen in kringetjes rond te gaan. Hij wees met zijn zwaard naar een steeg die die van hen kruiste. De verkenners renden vooruit en keken in beide richtingen voordat ze een teken gaven dat de kust veilig was. Ik kan amper nadenken. Het zal niet lang meer duren voordat de vergetelheid me komt halen.
Maar hij wilde eerst zorgen dat de draken veilig waren. Dat moest eerst.
Talmanes wankelde de steeg uit en stond ineens op een bekende straat. Ze waren in de buurt. Aan de ene kant van de straat stonden de gebouwen in brand. De standbeelden die er stonden, leken wel verdoemde zielen die in de val zaten te midden van de vlammen. De branden woedden om hen heen, maar zij stonden stil terwijl het witte marmer langzaam zwart werd.
Aan de andere kant van de straat was het stil en stond niets in brand. Schaduwen die door de standbeelden werden geworpen, dansten en buitelden als feestvierders die toekeken terwijl hun vijanden brandden. De stank van rook hing zwaar in de lucht. Die schaduwen – en de brandende standbeelden – leken te bewegen voor Talmanes’ troebele blik. Dansende schaduwschepsels. Stervende schoonheid, verteerd door een ziekte. Een ziekte op de huid, die hem donker maakte, eraan vrat, de ziel doodde...
‘We zijn vlakbij!’ zei Talmanes. Hij zette zichzelf aan tot een sukkeldraf. Hij mocht niet vertragen. Als die brand het pakhuis bereikt...
Ze kwamen aan op een zwartgeblakerd terrein; er had hier al brand gewoed, kennelijk. Er had hier ooit een groot houten pakhuis gestaan, maar dat was ingestort. Nu smeulden de planken nog na, en overal lagen brokstukken en half verbrande karkassen van Trolloks.
De mannen kwamen zwijgend bij hem staan. Het enige geluid dat te horen was, was het geknetter van vuur. Er droop koud zweet langs Talmanes’ gezicht omlaag.
‘We zijn te laat,’ fluisterde Melten. ‘Ze hebben ze meegenomen. De draken zouden zijn ontploft als ze waren verbrand. Het Schaduwgebroed is hier geweest, heeft de draken meegenomen en toen de boel in brand gestoken.’
Rondom Talmanes lieten uitgeputte leden van de Bond zich op hun hurken zakken. Het spijt me, Mart, dacht Talmanes. We hebben het geprobeerd. We...
Een plotseling lawaai galmde door de stad, als een donderslag. Talmanes voelde de trilling ervan tot in zijn botten en de mannen keken op.
‘Licht!’ riep Guybon. ‘Gebruikt het Schaduwgebroed de draken?’
‘Misschien niet,’ antwoordde Talmanes. Met een onverwachte uitbarsting van kracht begon hij weer te rennen. Zijn mannen renden mee.
Bij elke stap trok er een pijnscheut door zijn zij. Hij rende door de straat met de standbeelden, met rechts van hem vlammen en links van hem koude stilte.
BOEM.
Die ontploffingen klonken niet luid genoeg om van draken te komen. Durfde hij te hopen op een Aes Sedai? Jesamyn leek te zijn opgeleefd van die geluiden en rende met opgetrokken rokken met de mannen mee. De groep schoot twee straten van het pakhuis een hoek om en stuitte daar op de achterhoede van een grauwende bende Schaduwgebroed.
Talmanes brulde met verrassende woestheid en hief zijn zwaard in twee handen. Het vuur van zijn wond had zich door zijn hele lichaam verspreid; zelfs zijn vingers gloeiden ervan. Hij voelde zich net een van die standbeelden, gedoemd om samen met de stad te verbranden.
Hij onthoofdde al een Trollok voordat het wezen in de gaten had dat hij er was en stortte zich meteen op het volgende monster in de rij. Het ging met een bijna vloeibare soepelheid achteruit en draaide een gezicht zonder ogen naar hem toe; de mantel van het schepsel wapperde niet in de wind. Bleke lippen vertrokken zich in een grauw.
Talmanes hoorde zichzelf grinniken. Waarom niet? En dan zeiden ze dat er met hem niet te lachen viel. Hij nam de houding voor Appelbloesems in de wind aan en haalde uit met een kracht en felheid die pasten bij het vuur dat hem verteerde.
De Myrddraal was duidelijk in het voordeel. Zelfs op zijn best zou Talmanes hulp nodig hebben om het tegen zo’n schepsel op te nemen. Het bewoog zich als een schaduw, vloeiend van de ene zwaardvorm naar de volgende, en zijn afschrikwekkende kling schoot naar Talmanes toe. Het wezen had overduidelijk de indruk dat het hem slechts een klein wondje hoefde toe te brengen.
Het raakte hem op zijn wang; de punt van het zwaard kerfde zijn huid en sneed er een reepje uit. Talmanes lachte en sloeg met zijn zwaard het wapen opzij, waarop de mond van de Schim openviel van verbazing. Zo hoorden mensen niet te reageren. Ze hoorden te wankelen van de vlammende pijn en te schreeuwen omdat ze wisten dat ze ten dode opgeschreven waren.
ik heb al zo’n rotzwaard van jullie in mijn lijf gehad, stomme geitenkop,’ schreeuwde Talmanes, en hij viel opnieuw aan met Smid smeedt het zwaard; een lompe zwaardvorm die uitstekend bij zijn stemming paste.
De Myrddraal struikelde. Talmanes ging met een soepele beweging achteruit, zwaaide zijn zwaard in een boog rond en hakte de bleke witte arm van het wezen bij de elleboog af. De onderarm vloog draaiend door de lucht en het wapen van de Schim viel uit de stuiptrekkende vingers. Talmanes draaide door om vaart te houden en hakte met twee handen het zwaard omlaag om het hoofd van de Schim van zijn nek te scheiden.