Выбрать главу

‘Ik vrees voor ons leger, Elayne,’ zei Birgitte zachtjes. ‘Ik vrees dat deze dag verloren is.’

‘We mogen deze dag niet verliezen,’ antwoordde Elayne, ‘want dan zijn we allemaal verloren. Ik weiger een nederlaag te aanvaarden. Jij en ik gaan terug. Laat Demandred maar proberen ons neer te slaan. Misschien zal het de soldaten moed geven als ze me zien, zorgen dat ze...’

Een groep vluchtelingen uit Caemlin viel haar wachters en gardevrouwen aan.

Elayne vloekte, wendde Maanschaduw en omhelsde de Ene Kracht. De groep die ze aanvankelijk had aangezien voor vluchtelingen in vuile, beroete kleding, droeg daar maliën onder. Ze vochten met haar wachters en doodden hen met zwaarden en bijlen. Het waren helemaal geen vluchtelingen, maar huurlingen!

‘Verraad!’ riep Birgitte, die haar boog hief en een huurling door zijn keel schoot. ‘Te wapen!’

‘Het is geen verraad,’ zei Elayne. Ze weefde Vuur en vernietigde een groep van drie. ‘Dat zijn onze mensen niet! Kijk uit naar dieven in de kleding van zwervers!’

Ze draaide zich om toen een volgende groep ‘vluchtelingen’ zich op de verzwakte wachters stortte. Ze waren overal! De mensen waren dichterbij geslopen terwijl hun aandacht op het verre slagveld gericht was.

Terwijl een groep huurlingen doorbrak, weefde ze saidar om hun te laten zien hoe dom het was om een Aes Sedai aan te vallen. Ze schoot een krachtige weving van Lucht af.

Toen de weving de mannen raakte die op haar af stormden, viel hij uiteen. Elayne vloekte en wendde haar paard om te vluchten, maar een van de aanvallers sprong naar voren en dreef zijn zwaard in Maanschaduws nek. Het paard steigerde, gilde van pijn, en Elayne ving een korte glimp op van wachters die overal rondom haar vochten. Toen ze op de grond viel, vreesde ze onmiddellijk voor haar kinderen. Ruwe handen grepen haar bij de schouders en hielden haar tegen de grond.

Ze zag iets zilverachtigs glinsteren in de nacht. Een medaillon met de vorm van een vossenkop. Een ander stel handen drukte het ding op de huid vlak boven haar borsten. Het metaal was ijzig koud.

‘Hallo, koningin,’ zei Mellar, die naast haar hurkte. De vroegere gardeluitenant – die van wie vele mensen nog steeds dachten dat hij de vader van haar kinderen was – loerde haar aan. ‘Jij was heel lastig op te sporen.’

Elayne spuugde naar hem, maar hij had het verwacht en hief zijn hand om het af te weren. Hij glimlachte, stond op en liet twee huurlingen haar vasthouden. Hoewel sommige wachters nog vochten, waren de meeste achteruitgedreven of gedood.

Mellar draaide zich om terwijl twee mannen Birgitte naar hem toe sleepten. Ze verzette zich heftig tegen hen, dus kwam er een derde man naar hen toe om te helpen haar vast te houden. Mellar pakte zijn zwaard, keek even naar de kling alsof hij zichzelf in het spiegelende oppervlak bekeek, en ramde het zwaard in Birgittes buik.

Birgitte hijgde en viel op haar knieën. Mellar onthoofdde haar met een snelle achterhandse slag.

Elayne bleef roerloos zitten, niet in staat te denken of te reageren toen Birgitte dood vooroverviel en haar levensbloed uit haar nek gutste. De binding verdween en daarna kwam... pijn. Verschrikkelijke pijn.

‘Dat heb ik al heel lang willen doen,’ zei Mellar. ‘Bloed en bloedas, maar dat voelde lekker.’ Hij wendde zich tot Elayne.

Birgitte... Haar zwaardhand was dood. Haar zwaardhand was vermoord. Dat taaie maar grootmoedige hart, die diepe trouw... vernietigd. Het verlies maakte haar... maakte nadenken moeilijk.

Mellar trapte tegen Birgittes lijk terwijl er een man kwam aanrijden met een lichaam over de achterhand van zijn paard. De man droeg een Andoraans uniform, en het lichaam dat over het paard hing had goudblond haar. Wie die arme vrouw ook was, ze droeg net zo’n gewaad als Elayne.

O nee...

‘Ga,’ zei Mellar. De man reed weg samen met een paar anderen, ook zogenaamde wachters van haar. Ze droegen Elaynes banier en een van hen begon te roepen: ‘De Koningin is dood! De Koningin is gevallen!’

Mellar keek Elayne aan. ‘Je mensen vechten nog. Nou, dit zou een beetje chaos in je gelederen moeten scheppen. Wat jou betreft... kennelijk heeft de Grote Heer een nuttige toepassing in gedachten voor die kinderen van je. Er is me bevolen ze naar Shayol Ghul te brengen. Maar daar hoef jij niet per se bij te zijn.’ Hij wendde zich tot een van zijn metgezellen. ‘Kun je dat regelen?’

De andere man knielde bij Elayne neer en drukte zijn handen op haar buik. Een steek van plotselinge angst drong dwars door haar verdoving en schok heen. Haar kindertjes!

‘De zwangerschap is ver genoeg gevorderd,’ zei de man. ‘Ik kan de kinderen waarschijnlijk wel in leven houden met een weving, als je ze eruit snijdt, maar het zal lastig worden. Ze zijn nog jong. Zes maanden. Maar met de wevingen die ik van de Uitverkorene heb geleerd... Ja, ik denk dat ik ze wel een uur in leven kan houden. Maar dan zul jij ze naar M’Hael moeten brengen om ze in Shayol Ghul te krijgen. Reizen door een gewone Poort werkt daar niet meer.’ Mellar stak zijn zwaard weg en haalde een jachtmes achter zijn riem vandaan. ‘Mij best. We sturen die kinderen erheen, zoals de Grote Heer wil. En jij, mijn koningin... jij bent van mij.’

Elayne verzette zich, maar de mannen hielden haar stevig vast. Ze klauwde steeds opnieuw naar saidar, maar het medaillon werkte net als dolkwortel. Ze had net zo goed kunnen proberen saidin te omhelzen.

‘Nee!’ gilde ze toen Mellar bij haar knielde, ‘nee!’

‘Goed zo,’ zei hij. ‘Ik hoopte al dat je zou gaan gillen.’

Niets.

Rhand draaide zich om. Hij probéérde zich om te draaien. Hij had geen vorm of gestalte.

Niets.

Hij probeerde te spreken, maar hij had geen mond. Uiteindelijk wist hij de woorden te dénken en vorm te geven.

SHAITAN, zei Rhand in gedachten, WAT IS DIT?

ONS VERBOND, antwoordde de Duistere, ONZE REGELING.

ONZE REGELING IS NIÉTS? vroeg Rhand.

JA.

Hij begreep het. De Duistere bood hem een overeenkomst aan. Rhand kon dit wel aanvaarden... Hij kon het niets aanvaarden. Ze streden tegen elkaar om het lot van de wereld. Rhand wilde vrede, geluk, liefde. De Duistere wilde het tegenovergestelde. Oorlog. Pijn. Lijden.

Dit was in zekere zin een evenwicht tussen die twee. De Duistere zou ermee instemmen het Rad niet opnieuw te smeden om zijn grimmige verlangens te bevredigen. De mensheid zou niet onder de slavernij worden gebracht, er zou geen liefdeloze wereld ontstaan. Er zou helemaal geen wereld meer zijn.

HET IS WAT JE ELAN HAD BELOOFD, Zei Rhand. JE HAD HEM EEN EINDE AAN HET BESTAAN BELOOFD.

DAT BIED IK JOU OOK AAN, antwoordde de Duistere, EN ALLE MENSEN. JIJ WILDE VREDE. DIE GEEF IK JE. DE VREDE VAN DE LEEGTE DIE JE ZELF ZO VAAK OPZOEKT. IK GEEF JE NIETS EN ALLES.

Rhand wees het aanbod niet onmiddellijk van de hand. Hij hoorde het aan en overwoog het. Geen pijn meer. Geen leed meer. Geen last meer.

Een einde. Was dat niet wat hij had gewenst? Een echt einde aan de cyclussen?

NEE, zei Rhand. EEN EINDE AAN HET BESTAAN IS GEEN VREDE, IK HEB DEZE KEUS AL EERDER GEMAAKT. WE GAAN DOOR.

De druk van de Duistere begon hem weer te omgeven, te dreigen hem te verscheuren.

IK ZAL HET NIET NOG EENS AANBIEDEN, waarschuwde de Duistere.

‘Dat verwacht ik ook niet van je,’ zei Rhand terwijl zijn lichaam terugkeerde en de draden van mogelijkheden vervaagden.

Toen begon de pijn pas echt.

Min wachtte bij de verzamelde Seanchaanse legers, waar officiers met lantaarns langs de gelederen liepen om de mannen voor te bereiden. Ze waren niet teruggekeerd naar Ebo Dar, maar waren in plaats daarvan door Poorten naar een grote open vlakte gegaan die Min niet kende. Er groeiden hier bomen met een vreemde bast en grote, gespreide bladeren. Ze kon niet zien of het echt bomen waren of gewoon heel grote varens. Dat kwam vooral door de verwelkte toestand van de begroeiing. De bomen hadden wel bladeren, maar die hingen nu slap alsof ze al wekenlang geen water hadden gekregen. Min probeerde zich voor te stellen hoe ze eruit zouden zien als ze gezond waren.