Выбрать главу

Het rook hier ook anders, naar planten die ze niet kende en naar zeewater. De Seanchaanse troepen wachtten in strakke gelederen, klaar voor vertrek, elke vierde man met een lantaarn, hoewel slechts één op de tien daarvan al was aangestoken. Een leger was haast ónmogelijk snel te verplaatsen, zelfs niet met Poorten, maar Fortuona had de beschikking over honderden damane. De aftocht had maar een paar uur geduurd en Min vermoedde dat een terugkeer even snel zou gaan.

Als Fortuona althans besloot om terug te keren. De Keizerin zat boven op een pilaar in de nacht, daar naartoe getild op haar palankijn, verlicht door blauwe lantaarns. Het was geen troon, maar een stralend witte pilaar van ongeveer zes voet hoog, gebouwd op de top van een heuveltje. Min zat naast de pilaar en kon de verslagen horen die werden gebracht.

‘Deze strijd verloopt niet goed voor de Prins van de Raven,’ meldde generaal Galgan. Hij sprak tegen zijn generaals die voor Fortuona stonden, rechtstreeks tot hen, zodat ze op hem konden reageren zonder formeel de Keizerin te hoeven aanspreken. ‘Zijn verzoek of we wilden terugkeren is net pas binnengekomen. Hij heeft veel te lang gewacht voordat hij onze hulp inriep.’

‘Ik zeg dit niet graag,’ zei Yulan, ‘maar hoewel de wijsheid van de Keizerin geen grenzen kent, heb ik geen vertrouwen in de prins. Hij is de uitverkoren gemaal van de Keizerin en voor die rol was hij overduidelijk een wijze keus, maar hij heeft bewezen dat hij op het slagveld roekeloos is. Misschien staat hij onder te veel druk.’

‘Ik ben ervan overtuigd dat hij een strategie heeft,’ sprak Beslan hem vurig tegen. ‘Je moet Mart vertrouwen. Hij weet wat hij doet.’ ‘Ik was van hem onder de indruk,’ viel Galgan hem bij. ‘De voortekenen lijken hem te beschermen.’

‘Hij verliest, kapitein-generaal,’ hield Yulan vol. ‘Hij verliest zwaar. De voortekenen voor een man kunnen snel veranderen, net als het lot van een natie.’

Min kneep haar ogen samen naar de kleine Kapitein van de Lucht. De nagels van zijn pink en ringvinger aan beide handen waren nu gelakt. Hij was degene die de aanval op Tar Valon had geleid, en het succes van die aanval had hem in Fortuona’s ogen veel eer opgeleverd. Er draaiden afbeeldingen en voortekenen om zijn hoofd, net als boven dat van Galgan en Beslan.

Licht, dacht Min. Begin ik ze nu ook al te zien als ‘voortekenen’, net als Fortuona? Ik moet bij die mensen weg. Ze zijn waanzinnig.

‘Ik heb het gevoel dat de prins deze strijd te veel als een spelletje beschouwt,’ vervolgde Yulan. ‘Hoewel zijn aanvankelijke zetten sluw waren, heeft hij zijn hand overspeeld. Hoe vaak zie je geen mannen om een tafel staan waar dactolk wordt gespeeld, die geniaal lijken vanwege hun inzetten, terwijl ze eigenlijk alleen maar winnen dankzij het toeval? Aanvankelijk won de prins, maar nu zien we hoe gevaarlijk het is om zo te gokken als hij heeft gedaan.’

Yulan neigde zijn hoofd naar de Keizerin. Zijn uitspraken werden steeds stoutmoediger, aangezien ze hem geen teken gaf om zijn mond te houden. Van de Keizerin was dat onder de omstandigheden een aanwijzing dat hij kon doorgaan.

‘Ik heb... geruchten over hem gehoord,’ zei Galgan.

‘Mart is een gokker, ja,’ beaamde Beslan. ‘Maar hij is daar griezelig goed in. Hij wint, generaal. Alsjeblieft, je moet terug om hem te helpen.’

Yulan schudde nadrukkelijk zijn hoofd. ‘De Keizerin – moge zij eeuwig leven – heeft ons met een goede reden van dat slagveld weggehaald. Als de prins zijn eigen bevelspost niet kan beschermen, heeft hij niet de nodige beheersing over de strijd.’

Almaar stoutmoediger. Galgan wreef over zijn kin en keek naar een andere aanwezige. Min wist niet veel over Tylee. Ze bleef meestal stil tijdens dit soort bijeenkomsten. Met haar grijzende haar en brede schouders had de donkere vrouw een ongrijpbaar soort kracht over zich. Dit was een generaal die haar mensen vele keren in eigen persoon in de strijd had aangevoerd. Haar littekens bewezen het.

‘Die vastelanders vechten beter dan ik ooit had verwacht,’ zei Tylee. ‘Ik heb aan de zijde van een paar van Cautons soldaten gevochten. Ik denk dat ze je nog zullen verbazen, generaal. Ik stel ook nederig voor dat we terugkeren om te helpen.’

‘Maar is dat in het belang van het Keizerrijk?’ vroeg Yulan. ‘Cautons troepen zullen de Schaduw verzwakken, net als de mars van de Schaduw van Merrilor naar Ebo Dar. We kunnen de Trolloks onderweg verpletteren met luchtaanvallen. De eindoverwinning moet ons doel zijn. Misschien kunnen we damane sturen om de prins te gaan halen en in veiligheid te brengen. Hij heeft goed gestreden, maar hij is in deze slag duidelijk in het nadeel. We kunnen zijn legers niet redden, natuurlijk. Die zijn gedoemd.’

Min fronste en boog zich naar voren. Een van de afbeeldingen boven Yulans hoofd... die was heel vreemd. Een ketting. Waarom zou hij een ketting boven zijn hoofd hebben?

Hij is een gevangene, dacht ze ineens. Licht. Iemand bespeelt hem als een instrument.

En Mart vreesde een verspieder. Min kreeg het koud.

‘De Keizerin, moge zij eeuwig leven, heeft haar besluit genomen,’ verklaarde Galgan. ‘We gaan terug. Behalve als ze in haar wijsheid toch van gedachten is veranderd...’ Hij draaide zich met een vragend gezicht naar haar om.

Onze verspieder kan geleiden, besefte Min, kijkend naar Yulan. Die man staat onder Dwang.

Een geleider. Zwarte Ajah? Een Duistervriend damane? Een mannelijke Gruwheer? Het kon iedereen zijn. En de verspieder droeg waarschijnlijk ook een vermommende weving.

Hoe moest Min die persoon dan ooit herkennen?

Beelden. Aes Sedai en andere geleiders hadden altijd beelden om zich heen hangen. Altijd. Kon ze daar misschien een aanwijzing in vinden? Ze wist instinctief dat Yulans ketting betekende dat hij de gevangene was van een ander. Hij was dus niet de eigenlijke verspieder, maar een onvrijwillige handlanger.

Min bekeek de andere edelen en generaals. Natuurlijk hadden velen van hen voortekenen boven hun hoofd, zoals gewoonlijk bij dat soort mensen. Hoe moest ze iets ongewoons oppikken? Min keek uit over de menigte omstanders. Haar adem stokte toen haar opviel dat een van de so’jhin, een jonge vrouw met sproeten, een verzameling afbeeldingen boven haar hoofd meedroeg.

Min herkende die vrouw niet. Had ze hier de hele tijd al gediend? Min was ervan overtuigd dat ze het eerder zou hebben opgemerkt als de vrouw bij haar in de buurt was geweest. Mensen die geen geleiders, zwaardhanden of ta’veren waren, hadden maar zelden zoveel afbeeldingen bij zich. Of het nu echter onoplettendheid of toeval was, ze had er niet aan gedacht specifiek naar de bedienden te kijken.

Nu was de dekmantel haar duidelijk. Min wendde haar blik af om geen verdenking bij de zogenaamde bediende te wekken en overpeinsde haar volgende zet. Haar instincten fluisterden haar toe dat ze gewoon moest aanvallen, een mes moest pakken en dat moest gooien. Als die. bediende een Gruwheer was – of zelfs een Verzaker – dan was een snelle aanval misschien de enige mogelijkheid om haar te verslaan.

Maar de vrouw hoefde niet per se schuldig te zijn. Min peinsde nog even, en toen ging ze op haar stoel staan. Enkele leden van het Bloed mompelden ontstemd, maar Min negeerde hen. Ze stapte op de armleuning van haar stoel en hield zich daar in evenwicht om op gelijke hoogte te komen met Tuon. Ze boog zich naar voren.

‘Mart heeft ons gevraagd om terug te keren,’ zei Min zachtjes. ‘Hoe lang moet je daar nog over nadenken?’

Tuon keek haar aan. ‘Tot ik ervan overtuigd ben dat dit het beste is voor mijn Keizerrijk.’

‘Hij is je man.’

‘Het leven van één man is geen duizenden levens waard,’ antwoordde Tuon, maar ze klonk verontrust. ‘Als de strijd echt zo slecht gaat als Yulans verkenners zeggen...’

‘Je hebt me tot Waarheidsspreker benoemd,’ zei Min. ‘Wat betekent dat exact?’

‘Het is jouw plicht om me in het openbaar tegen te spreken als ik iets verkeerd doe. Maar je hebt nog geen ervaring op die post. Het is beter als je je inhoudt totdat ik je de juiste...’