Выбрать главу

Zo uitgeput. Nu ze even was gestopt, voelde ze haar verlammende vermoeidheid pas echt. In de diepte ervan voelde ze het verlies, het bittere verlies, van Gawein.

‘Moeder!’ riep Leilwin, die aan haar schouder trok. De vrouw was bij haar gebleven. ‘Moeder, we moeten weg! De Aes Sedai zijn gebroken! De Sharanen lopen ons onder de voet.’

M’Hael zag haar. Hij glimlachte en kwam naar voren, met een scepter in de ene hand en de andere hand naar haar uitgestoken. Wat zou er gebeuren als hij haar wegbrandde met lotsvuur? De laatste twee uur zouden nooit zijn gebeurd. De Aes Sedai die ze had vergaard, de tientallen en nog eens tientallen Sharanen die ze had gedood...

Alleen maar een weving...

Met niets anders te vergelijken.

Maar zo werkt het niet, dacht ze. Elke munt heeft twee kanten. De Kracht heeft twee helften. Warm en koud, licht en donker, vrouw en man.

Voor elke weving die bestaat, moet ook het tegenovergestelde ervan bestaan.

M’Hael schoot lotsvuur af, en Egwene deed... iets. Het was dezelfde weving die ze eerder al een keer had uitgeprobeerd op de barsten, maar dan veel sterker: een schitterende, prachtige weving, een samenspel van alle Vijf Krachten. Hij schoof voor haar. Ze gilde en duwde hem naar voren alsof hij diep uit haar ziel kwam, een zuil van zuiver wit die het midden van M’Haels weving raakte.

De twee hieven elkaar op, zoals wanneer je kokend water en bevroren water bij elkaar voegt. Een krachtige lichtflits overstelpte al het andere en verblindde Egwene, maar ze vóélde iets van wat ze deed. Een versteviging van het Patroon. De barsten verspreidden zich niet verder en erbinnen welde iets op: een evenwicht brengende kracht. Een uitgroei, als een korst op een wond. Geen volmaakt herstel, maar wel een pleister.

Egwene schreeuwde en dwong zichzelf op te staan. Ze zou niet op haar knieën voor hem blijven zitten! Ze putte elk beetje Kracht dat ze kon bevatten en liet de Verzaker de woede van de Amyrlin voelen.

De twee stromen van kracht sproeiden vonken alle kanten op toen ze elkaar raakten, en de grond rondom M’Hael barstte terwijl de aarde rondom Egwene zich weer herstelde. Ze wist nog steeds niet wat ze nu eigenlijk weefde. Het tegenovergestelde van lotsvuur. Een vuur van haarzelf, een weving van licht en wederopbouw.

De Vlam van Tar Valon.

Even waren ze gelijkwaardig en bleven ze een eeuwigdurend ogenblik stil hangen. In dat ogenblik kwam er een gevoel van vrede over Egwene heen. De pijn van Gaweins dood vervaagde. Hij zou herrijzen. Het Patroon zou doorgaan. De weving die zij hier hanteerde, kalmeerde haar woede en verving die door rust. Ze reikte dieper in saidar, de warme geruststelling die haar al zo lang begeleidde.

En ze putte nog meer Kracht.

Haar schicht doorboorde M’Haels lotsvuur als een zwaardsteek en duwde de Kracht opzij. Toen haar straal M’Haels uitgestoken hand bereikte, ging hij daar dwars doorheen en schoot zijn borst in.

Het lotsvuur verdween. M’Haels mond viel open en zijn ogen werden groot, hij wankelde, en toen kristalliseerde hij van binnenuit, alsof hij in ijs veranderde. Een veelkleurig, prachtig kristal groeide uit hem omhoog. Ongeslepen, ruw, primitief, alsof hij uit de kern van de aarde zelf kwam. Diep vanbinnen wist Egwene dat de Vlam een veel minder heftige uitwerking zou hebben op iemand die zichzelf niet aan de Schaduw had gegeven.

Ze hield de Kracht vast. Ze had er veel te veel van geput en wist dat als ze nu losliet, ze opgebrand zou achterblijven en geen druppel meer zou kunnen geleiden. De Kracht golfde in dit laatste ogenblik door haar heen.

Ver in het noorden trilde iets. Rhands gevecht ging door. De hemel werd nog donkerder en de barsten in het land werden groter. M’Hael en Demandreds lotsvuur hadden hun werk gedaan. De wereld verkruimelde hier. Zwarte strepen straalden uit over de Hoogvlakte en in haar geestesgoog zag ze ze opengaan, het land breken en een leegte brengen die al het leven in zich opzoog.

‘Wacht op het licht,’ fluisterde Egwene.

‘Moeder?’ Leilwin knielde nog altijd naast haar. Om hen heen krabbelden honderden Sharanen overeind.

‘Wacht op het licht, Leilwin,’ zei Egwene. ‘Als Amyrlin Zetel beveel ik je: zoek de zegels van de kerker van de Duistere en breek ze zodra het licht schijnt. Alleen dat kan ons redden.’

‘Maar...’

Egwene weefde een Poort, hulde Leilwin in Lucht en duwde haar naar de veiligheid. Onderweg verbrak Egwene de binding met de vrouw, hun kortdurende verbintenis.

‘Nee!’ riep Leilwin.

De Poort ging dicht. Zwarte barsten naar het niets spreidden zich overal rondom Egwene uit terwijl ze zich omdraaide naar de honderden Sharanen. Haar Aes Sedai hadden moedig en vol overgave gestreden, maar die Sharaanse geleiders waren er nog steeds. Ze omsingelden haar, sommigen behoedzaam, anderen met een triomfantelijke grijns.

Ze sloot haar ogen en haalde de Kracht naar binnen. Meer dan een vrouw zou kunnen bevatten. Veel meer dan veilig was, of verstandig. Deze sa’angreaal had geen rem voor de veiligheid van de gebruiker.

Haar lichaam was op. Ze besloot het te offeren, veranderde zichzelf in een pilaar van licht en liet de Vlam van Tar Valon in de grond onder haar en hoog in de lucht boven haar schieten. De Kracht verliet haar in een geluidloze, schitterende ontploffing, spoelde over de Sharanen heen en verzegelde de barsten die tijdens haar strijd tegen M’Hael waren ontstaan.

Egwenes ziel scheidde zich van haar stervende lichaam en reed op die golf mee naar het Licht.

Egwene was gestorven.

Rhand schreeuwde ontkennend, woedend, verscheurd.

‘Niet zij! niet zij!’

DE DODEN ZIJN VAN MIJ.

‘Shaitan!’ brulde Rhand. ‘Nee! Niet zij!’

IK DOOD ZE ALLEMAAL, TEGENSTANDER.

Rhand boog zich naar voren en kneep zijn ogen dicht. Ik zal je beschermen, dacht hij. Wat er verder ook gebeurt, ik zal zorgen dat jij veilig bent, ik zweer het. Ik zweer het...

O, Licht. Egwenes naam sloot zich aan bij de lijst van doden. Die lijst bleef maar groeien en zijn gedachten bestoken. Zijn mislukkingen. Zoveel mislukkingen.

Hij had in staat moeten zijn om hen te redden.

De aanvallen van de Duistere gingen door, in een poging Rhand tegelijkertijd te verscheuren en te verpletteren.

O, Licht. Niet Egwene.

Rhand sloot zijn ogen, zakte ineen en wist de volgende aanval amper van zich af te houden.

De duisternis omsloot hem.

Leane hief haar arm om haar ogen af te schermen tegen die schitterende uitbarsting van licht. Het spoelde over de helling en liet heel even niets dan een stralende gloed achter. Sharanen verstijfden en wierpen schaduwen achter zich terwijl ze in kristal veranderden.

De pilaar van kracht rees hoog in de lucht op, als een baken, en vervaagde toen.

Leane liet zich op haar knieën vallen en drukte haar hand tegen de grond om zichzelf te ondersteunen. Een deken van kristallen bedekte de aarde, de gebarsten rotsen en het landschap vol littekens. Waar barsten hadden gezeten, waren die nu gevuld met kristal, als riviertjes met ijs erop.

Leane krabbelde op en sloop langs de Sharanen bevroren in kristal, dood in de tijd.

Helemaal in het midden van de ontploffing vond Leane een pilaar van kristal zo dik als een Grote Boom en zeker vijftig voet hoog. Verstijfd in het midden zat een taps toelopende staaf, Vora’s sa’angreaal. Er was geen spoor van de Amyrlin zelf, maar Leane wist het.

‘De Amyrlin Zetel is gevallen,’ riep een Aes Sedai verderop, te midden van de in kristal veranderde Sharanen. ‘De Amyrlin Zetel is gevallen!’

Donder rommelde. Berelain keek van haar plek bij het bed naar het raam en stond op. Galads hand gleed uit de hare toen ze naar het venster in de stenen muur liep.

De zee kolkte en brak op de rotsen buiten, brullend alsof hij kwaad was. Of misschien pijn had. Wit schuim sproeide op naar wolken waarin bliksems flarden licht verspreidden. Hoewel het haar onmogelijk had geleken, werden die wolken nóg dichter. Nóg donkerder.