Выбрать главу

Het zou nog zeker een uur duren voordat de dag aanbrak. De wolken waren echter zo zwart dat ze wist dat de zon niet te zien zou zijn als die opkwam. Ze liep terug naar Galad, ging zitten en pakte zijn hand weer. Hij draaide zich om, nog altijd buiten bewustzijn, hoewel hij wel nachtmerries had. Terwijl hij draaide, zag ze iets fonkelen om zijn hals.

Berelain reikte onder zijn hemd en haalde er een medaillon onder vandaan. Het had de vorm van een vossenkop. Ze wreef er met haar duim over.

‘... terug naar Cauton...’ fluisterde Galad met zijn ogen dicht. ‘... Hoop...’

Berelain dacht even na en voelde die duisternis buiten alsof het van de Duistere zelf kwam, het land verstikte en naar binnen kroop door ramen, onder deuren door. Ze stond op, verliet Galad en liep snel weg, met het medaillon.

‘De Amyrlin Zetel is dood,’ meldde Arganda.

Bloed en bloedas, dacht Mart. Egwene. Egwene óók al? Het was een klap in zijn gezicht.

‘Sterker nog,’ vervolgde Arganda, ‘de Aes Sedai melden dat ze meer dan de helft van hun aantal hebben verloren. Degenen die nog leven beweren... en ik citeer... dat ze “niet meer genoeg van de Ene Kracht kunnen geleiden om een veertje op te tillen”. Zij kunnen in deze strijd niets meer bijdragen.’

Mart gromde. ‘Hoeveel Sharaanse geleiders hebben ze gedood?’ Hij hield zijn hart vast.

‘Allemaal.’

Mart keek Arganda ontzet aan. ‘Wat?’

‘Alle geleiders,’ zei Arganda. ‘Alle geleiders die tegen de Aes Sedai streden.’

‘Dat is al iets,’ zei Mart. Maar Egwene...

Nee. Daar moest hij nu niet aan denken. Zij en haar mensen hadden de Sharaanse geleiders tegengehouden.

De Sharanen en Trolloks trokken zich terug van het front om te hergroeperen. Mart maakte van die tijd gebruik om hetzelfde te doen.

Zijn troepen – of wat ervan over was – waren verspreid over de Hoogvlakte. Hij had iedereen bij elkaar gezet die hij nog had. De Grenslanders, de Draakgezworenen, Loial en de Ogier, Tams troepen, de Witmantels, soldaten van de Bond van de Rode Hand. Ze vochten fel, maar ze stonden tegenover een ontzettende overmacht. Het was al erg genoeg toen ze alleen nog met de Sharanen te maken hadden, maar zodra de Trolloks aan de oostelijke rand van de Hoogvlakte waren doorgebroken, werden ze gedwongen zich op twee fronten te verdedigen. In het afgelopen uur waren ze meer dan duizend meter in noordelijke richting achteruitgedreven, en hun achterhoede stond nu bijna op de rand van de vlakte.

Dit zou de laatste zet zijn. Het einde van de strijd. Nu de Sharaanse geleiders uitgeschakeld waren, zouden hun soldaten niet meteen worden uitgeroeid, maar Licht... er waren nog steeds zo verrekte veel Trolloks over. Mart had deze dans goed gedanst. Dat wist hij. Maar elke man had grenzen. Zelfs Tuons terugkeer was mogelijk niet genoeg, als ze terugkeerde.

Arganda behandelde verslagen vanaf andere delen van het slagveld. De man was zo ernstig gewond dat hij niet meer kon vechten, en er was ook niemand die nog voldoende Kracht had om hem te Helen. Toch deed hij zijn werk goed. Goeie kerel. Mart had hem wel bij de Bond kunnen gebruiken.

De Trolloks verzamelden zich voor hun aanval, sleepten weer karkassen uit de weg en stelden zich op in vuisten onder leiding van Myrddraal. Dat zou Mart vijf of tien minuten de tijd geven om zich voor te bereiden. En dan zou het komen.

Lan kwam met een grimmig gezicht naar hem toe. ‘Wat wil je dat mijn mannen doen, Cauton?’

‘Bereid je voor om tegen die Trolloks te vechten,’ antwoordde Mart. ‘Is er onlangs nog iemand in Mayene wezen kijken? Dit zou een prachtige gelegenheid zijn om een paar mannen terug te halen die zijn Geheeld.’

‘Ik ga zelf wel,’ zei Lan, die zich omdraaide. ‘En dan zal ik mijn mannen voorbereiden.’

‘En...’ zei Mart, gravend in zijn zadeltas. Hij haalde er iets uit: Rhands banier, die van de oude Aes Sedai. Hij had hem eerder opgeraapt met de gedachte dat die misschien nog ergens goed voor zou zijn. ‘Laat iemand dit ding ophijsen. We vechten uit naam van Rhand. Laat de Schaduw maar zien dat we daar trots op zijn.’

Dannil nam de banier aan en zocht een speer op om hem aan vast te maken. Mart haalde diep adem. Zoals de Grenslanders spraken, leek het wel alsof ze dachten dat dit zou uitlopen op een roemrijke, heldhaftige zelfmoordaanval. Zo eindigden Thoms liederen altijd... het soort verhalen dat Mart had gehoopt nooit te hoeven meemaken. Van die hoop was nu niet veel meer over.

Denk na, denk na. In de verte schalden de Trollok-hoorns. Tuon was laat. Zou ze nog komen? Hij hoopte stiekem van niet. Nu de strijd zo slecht verliep, waren zelfs de Seanchanen misschien niet genoeg.

Hij had een opening nodig. Kom op, geluk! Nog een Poort opende, en Arganda ging erheen om het verslag van de boodschapper aan te horen. Mart hoefde het niet te horen om te beseffen wat voor nieuws het was, want toen Arganda zich omdraaide, stond hij te fronsen.

‘Goed,’ zei Mart zuchtend. ‘Geef me het nieuws maar.’

‘De Koningin van Andor is dood,’ meldde Arganda.

Bloed en as! Niet Elayne! Mart voelde iets wringen vanbinnen. Rhand... Wat vreselijk voor je. ‘Wie leidt daar nu? Bashere?’

‘Dood,’ zei Arganda. ‘En zijn vrouw ook. Ze zijn gevallen bij een aanval op de Andoraanse piekeniers. We zijn ook zes clanhoofden van de Aiel kwijt. Niemand leidt de Andoranen of de Aiel bij de rivierbedding. Ze verzwakken snel.’

‘Dit is het einde!’ Demandreds versterkte stem schalde van de overkant van de vlakte. ‘Lews Therin heeft jullie verlaten! Schreeuw hem toe terwijl je sterft. Laat hem jullie pijn voelen.’

Ze waren aanbeland bij de laatste paar zetten van hun spel, en Demandred had het goed gespeeld. Mart keek naar zijn leger van uitgeputte soldaten, velen van hen gewond. Het viel niet te ontkennen: ze stonden er wanhopig slecht voor.

‘Haal de Aes Sedai op,’ zei Mart. ‘Het kan me niet schelen of ze zeggen dat ze geen veertje kunnen optillen. Misschien vinden ze als hun leven op het spel staat nog een beetje kracht voor een vuurbol hier en daar. Bovendien kunnen hun zwaardhanden nog steeds vechten.’

Arganda knikte. Verderop opende een Poort, en twee getergd ogende Asha’man strompelden erdoor. Naeff en Neald hadden brandwonden, en Naeffs Aes Sedai was niet bij hen.

‘En?’ vroeg Mart aan de drie.

‘Het is gebeurd,’ gromde Neald.

‘En Tuon?’

‘Ze hebben de verspieder gevonden, kennelijk,’ meldde Naeff. ‘De keizerin komt terug zodra jij het teken geeft.’

Mart ademde diep in, proefde de lucht op het slagveld, voelde het ritme van de gevechten die hij had aangestuurd. Hij wist niet of hij kon winnen, zelfs niet met Tuon. Niet terwijl Elaynes leger in chaos verkeerde, niet terwijl de Aes Sedai zo verzwakt waren dat ze niet meer konden geleiden. Niet zonder Egwene met haar Tweewaterse koppigheid en haar ijzeren vastberadenheid. Niet zonder een wonder.

‘Laat haar komen, Naeff,’ besloot Mart. Hij vroeg om pen en papier, krabbelde een briefje en gaf het aan de Asha’man. Het zelfzuchtige verlangen om Tuon naar de veiligheid te laten vliegen zette hij van zich af. Bloed en as, er was geen veiligheid meer, nergens. ‘Geef dit aan de Keizerin, Naeff, en zeg dat ze die instructies exact moet opvolgen.’

Toen wendde Mart zich tot Neald. ‘Ik wil dat jij naar Talmanes gaat. Laat hem doorgaan met de afgesproken strategie.’

De twee geleiders vertrokken om hun boodschappen over te brengen.

‘Zal het genoeg zijn?’ vroeg Arganda.

‘Nee,’ zei Mart.

‘Waarom doe je het dan?’

‘Omdat ik nog eerder een Duistervriend word dan dat ik deze slag zal opgeven voordat ik alles heb geprobeerd, Arganda.’

‘Lews Therin!’ bulderde Demandred. ‘Neem het tegen me op! Ik weet dat je naar deze strijd kijkt! Sluit je erbij aan! Vecht!’

‘Ik begin die kerel echt zat te worden,’ bromde Mart.

‘Cauton, kijk, die Trolloks lijken heel opgewonden,’ zei Arganda. ‘Ik denk dat ze gaan aanvallen.’