‘Dan is het zover. We stellen ons op,’ zei Mart. ‘Waar is Lan? Is hij al terug? Ik zou dit liever niet zonder hem doen.’
Mart draaide zich om en speurde de gelederen naar hem af, terwijl Arganda bevelen riep. Zijn aandacht werd ineens weer teruggetrokken toen Arganda zijn arm pakte en naar de Trolloks wees. Mart voelde een koude rilling toen hij in het licht van vuren een eenzame ruiter op een zwarte hengst zag. De ruiter galoppeerde dwars door de rechterflank van de Trollok-horde op weg naar de oostelijke helling van de Hoogvlakte. Naar Demandred.
Lan was weggegaan om een eigen oorlog uit te vechten.
De Trolloks trokken aan Olvers arm, graaiden in de spleet en probeerden hem eruit te trekken. Andere Trolloks groeven langs de zijkanten. Aarde stroomde naar binnen en bleef plakken in de tranen op zijn wangen en het bloed dat uit de krassen in zijn armen stroomde.
Hij kon niet ophouden met rillen. Hij kon zichzelf er ook niet toe zetten in beweging te komen. Hij bleef doodsbang zitten beven terwijl de beesten met hun vuile vingers naar hem graaiden en zich steeds dichter naar hem toe groeven.
Loial zat op een stronk uit te rusten voordat de strijd weer werd hervat.
Een bestorming. Ja, dat zou een passend einde zijn. Loial had overal pijn. Hij had een heleboel over oorlog gelezen en had al eerder aan gevechten deelgenomen, dus hij had geweten wat hij kon verwachten. Maar iets weten en iets ervaren waren twee heel verschillende dingen. Daarom had hij ook ooit de stedding verlaten.
Na meer dan een dag ononderbroken vechten, brandden zijn armen en benen van een diepe innerlijke vermoeidheid. Als hij zijn bijl hief, voelde de kop ervan zo zwaar dat hij zich afvroeg waarom de steel niet afbrak.
Oorlog. Deze ervaring had hij wel willen missen. Dit was zoveel meer dan de felle strijd bij Tweewater. Daar hadden ze in ieder geval nog tijd gehad om de doden op te halen en de gewonden te verzorgen. Daar was het een kwestie geweest van standhouden tegen golven van aanvallen. Hier was geen tijd om te wachten, geen tijd om na te denken.
Erith kwam aan en ging op de grond bij zijn boomstronk zitten, en hij legde zijn hand op haar schouder. Ze sloot haar ogen en leunde tegen hem aan. Ze was mooi, met volmaakte oren en prachtige wenkbrauwen. Loial keek niet naar de bloedvlekken op haar kleding, omdat hij vreesde dat een deel ervan van haarzelf was. Hij wreef over haar schouder met vingers die zo moe waren dat hij ze amper nog voelde.
Loial had een paar aantekeningen gemaakt op het slagveld, voor zichzelf en voor anderen, om bij te houden hoe de strijd tot dusverre verliep. Ja, een laatste aanval. Dat zou een goed einde van het verhaal zijn wanneer hij het eenmaal opschreef.
Hij zou gewoon doen alsof hij dat verhaal nog ging schrijven. Het kon geen kwaad om een beetje tegen zichzelf te liegen.
Een ruiter maakte zich los uit hun rijen soldaten en galoppeerde naar de rechterflank van de Trolloks. Mart zou daar niet blij mee zijn. Eén man alleen, dat kon niet anders aflopen dan met zijn dood. Loial stond ervan te kijken dat hij nog verdriet kon voelen om het verlies van dat ene mensenleven, na alle sterfte die hij al had gezien.
Die man komt me bekend voor, dacht Loial. Ja, het kwam door het paard. Hij had dat paard vele keren eerder gezien. Lan, dacht hij verdoofd. Lan is degene die daar in zijn eentje wegrijdt.
Loial stond op.
Erith keek naar hem toen hij zijn bijl op zijn schouder legde.
‘Blijf hier,’ zei Loial tegen haar. ‘Vecht mee met de anderen. Ik moet weg.’
‘Weg?’
‘Ik moet hier getuige van zijn,’ zei Loial. De val van de laatste koning van de Malkieri. Hij zou dit in zijn boek moeten opnemen.
‘Voorbereiden op de aanval!’ riep Arganda. ‘Mannen, opstellen! Boogschutters vooraan, cavalerie erachter, voetsoldaten voorbereiden om daarna te komen!’
Een aanval, dacht Tam. Ja, dat is onze enige hoop. Ze moesten doorgaan met hun opmars, maar hun gelederen waren zo dun. Hij zag wel wat Mart probeerde, maar het zou niet lukken.
En toch moesten ze vechten.
‘Nou, dié is dood,’ zei een huurling vlak bij Tam, knikkend naar Lan Mandragoran die naar de flank van het Trollok-leger reed. ‘Stomme Grenslanders.’
‘Tam...’ zei Abel.
Boven hen werd de hemel donkerder. Was dat wel mogelijk, ’s nachts? Die verschrikkelijke, kolkende wolken leken almaar verder omlaag te komen. Tam verloor Lan op zijn zwarte hengst bijna uit het oog, ondanks de vele vuren op de Hoogvlakte. Het licht ervan leek zwak.
Hij rijdt op Demandred af, dacht Tam. Maar er staat een muur van Trolloks in de weg. Tam pakte een pijl met een in hars gedrenkte lap om de punt en zette die op zijn boog. ‘Mannen uit Tweewater, voorbereiden om te vuren!’
De huurling verderop lachte. ‘Dat is een schot van minstens honderd pas! Je schiet hooguit die vent zelf vol met pijlen.’
Tam keek de man aan, pakte zijn pijl en stak het uiteinde ervan in een fakkel. Het vod om de pijlpunt vloog in brand. ‘Eerste rij, op mijn teken!’ riep Tam. ‘Laten we heer Mandragoran een handje helpen door hem de weg te wijzen!’
Tam spande in een vloeiende beweging zijn boog aan, tot de brandende lap zijn vingers verwarmde, en vuurde.
Lan denderde op de Trolloks af. Zijn lans, en de drie vervangers ervan, waren uren geleden al gebroken. Om zijn hals droeg hij het koude medaillon dat Berelain door de Poort had gestuurd, met een kort briefje erbij:
Ik weet niet hoe Galad hier aan is gekomen, maar ik denk dat hij wilde dat ik hem naar Cauton stuurde.
Lan dacht niet na bij wat hij deed. De leegte stond dergelijke dingen niet toe. Sommige mannen zouden het overmoedig noemen, of dom, of gewoon zelfmoord. De wereld werd maar zelden veranderd door mannen die niet bereid waren om in ieder geval één van die drie dingen te proberen. Hij stuurde zo veel mogelijk geruststelling naar Nynaeve door de binding, ook al was ze ver weg, en bereidde zich voor op het gevecht.
Toen Lan de Trolloks naderde, zetten de beesten een rij speren op om hem tegen te houden. Een paard zou zichzelf doorboren als het probeerde daardoorheen te komen. Lan haalde diep adem, kalm binnen de leegte, en bereidde zich voor om de kop van de eerste speer af te hakken en zich dan door de rij te persen.
Het was een onmogelijke zet. Het enige wat de Trolloks hoefden te doen, was op elkaar gepakt gaan staan om hem te vertragen. Daarna konden ze Mandarb vastpakken en Lan uit het zadel trekken.
Maar iemand moest Demandred vernietigen. Met het medaillon om zijn hals hief Lan zijn zwaard.
Een brandende pijl kwam omlaag zetten en raakte de keel van de Trollok die pal voor Lan stond. Zonder aarzeling gebruikte Lan de opening die de gevallen Trollok in de rij van speren achterliet. Hij wurmde zich tussen het Schaduwgebroed door en vertrapte het gevallen monster. Hij zou...
Een volgende pijl kwam omlaag en velde een Trollok. Toen nog een, en nog een, snel na elkaar. Mandarb beukte zich tussen de verwarde, brandende en stervende Trolloks door terwijl er een regen van brandende pijlen omlaag kwam.
‘Malkier!’ brulde Lan, die Mandarb aanspoorde, lijken vertrapte en toch snelheid hield terwijl het pad bleef opengaan. Een hagel van licht viel voor hem neer, en elke pijl trof doel en doodde een Trollok die probeerde hem in de weg te staan.
Hij denderde door de gelederen heen en beukte stervende Trolloks opzij, terwijl brandende pijlen hem de weg door de duisternis wezen. De Trolloks stonden in dikke rijen aan weerskanten, maar degene voor hem vielen en vielen totdat er niet meer stonden.
Bedankt, Tam.
Lan galoppeerde langs de oostelijke helling van de Hoogvlakte, alleen, langs de soldaten, langs het Schaduwgebroed. Hij was één met de wind die door zijn haar blies, één met het pezige dier dat hem droeg, één met het doelwit dat zijn bestemming was, zijn lot.
Demandred keek op bij het geluid van de hoefslagen, en zijn Sharaanse metgezellen stapten voor hem.
Met een brul stuurde Lan Mandarb naar de Sharanen die hem de weg versperden. De hengst steigerde en dreef met zijn voorbenen de wachters die voor hem stonden tegen de grond. Mandarb draaide zich om, duwde met zijn achterbenen nog meer Sharanen omver en trapte anderen met zijn voorbenen.