Het ging om een man wiens familie hem was afgenomen, maar die zijn rug recht hield ondanks zijn verdriet en iedereen beschermde die hij kon.
Het ging om een vrouw die weigerde te geloven dat ze niet kon helpen, dat ze de gewonden niet kon Helen.
Het ging om een held die met elke ademteug volhield dat hij allesbehalve een held was.
Het ging om een vrouw die haar rug niet zou buigen ook al werd ze geslagen, en die straalde van het Licht voor iedereen die haar zag. Ook Rhand.
Het ging om hen allemaal.
Hij zag dit, steeds opnieuw, in het Patroon dat om hem heen lag. Rhand liep door eeuwen en eeuwen, streek met zijn hand door linten van het licht van het Patroon.
HIER IS DE WAARHEID, SHAITAN, zei Rhand, die nog een stap naar voren deed, zijn armen uitstak en het geweven Patroon om zich heen liet rimpelen, JIJ KUNT NIET WINNEN TOTDAT WIJ OPGEVEN, DAT IS HET, HÈ? DIT GEVECHT GAAT NIET OM EEN OVERWINNING IN DE STRIJD. MIJ OPHALEN... DAT WAS NOOIT OM ME TE VERSLAAN. HET WAS OM ME TE BREKEN.
DAT HEB JE BIJ ONS ALLEMAAL GEPROBEERD. DAAROM HEB JE AF EN TOE GEPROBEERD ONS TE DODEN, TERWIJL JE DAAR BIJ ANDERE GELEGENHEDEN NIET OM SCHEEN TE MALEN. JE WINT ALS JE ONS BREEKT. MAAR DAT IS JE NIET GELUKT. DAT KUN JE NIET.
De duisternis beefde. Het niets trilde, alsof de gewelven van de hemel barstten. De schreeuw van de Duistere klonk opstandig.
Binnen in de leegte liep Rhand door, en de duisternis beefde.
IK KAN NOG STEEDS DODEN, brulde de Duistere, IK KAN ZE NOG STEEDS ALLEMAAL DODEN! IK BEN DE HEER VAN HET GRAF. DE STRIJDHEER IS VAN MIJ. ALLEMAAL ZIJN ZE UITEINDELIJK VAN MIJ!
Rhand zette een stap, met zijn hand uitgestoken en de handpalm omhoog. In zijn hand lag de wereld, en op die wereld een continent, en op dat continent een slagveld, en op dat slagveld twee lichamen op de grond.
Mart vocht met Tam aan zijn zijde. Karede en de doodswachtgarde sloten zich bij hen aan, en vervolgens Loial en de Ogier. De legers van zeker tien naties en volkeren vochten samen, en nog vele anderen sloten zich bij hem aan terwijl hij over de Hoogvlakte rende.
Er waren zeker drie vijanden voor ieder van hen.
Mart vocht, en hij brulde in de Oude Spraak: ‘Voor het Licht! Voor de eer! Voor de roem! Voor het leven!’
Hij doodde een Trollok, en toen nog een. Zeker zes binnen een paar ogenblikken, maar hij had het gevoel dat hij streed tegen de opkomende vloed. Overal waar hij duisternis neersloeg, namen andere de plek ervan in. Trolloks bewogen zich door de schaduwen, alleen nu en dan verlicht door een lantaarn of een brandende pijl in de grond.
De Trolloks vochten niet als één. We kunnen ze breken, dacht Mart. We móéten ze breken! Dit was zijn mogelijkheid: nu doorzetten, terwijl de Sharanen aangeslagen waren door Demandreds val.
DE ZOON VAN VELDSLAGEN. IK ZAL HEM NEMEN. IK ZAL ZE ALLEMAAL NEMEN, TEGENSTANDER. NET ZOALS IK DE KONING VAN NIETS HEB GENOMEN.
Bloed en bloedas! Wat was dat niets in zijn hoofd? Mart sloeg een Trollok de kop af, draaide zich om en veegde over zijn voorhoofd terwijl Karede en de doodswachtgardisten hem even dekking boden.
Mart vóélde het slagveld in de nacht. Er waren een heleboel Trolloks en Sharanen, ontzettend veel.
‘Het zijn er te veel!’ riep Arganda. ‘Licht, ze lopen ons onder de voet! We moeten achteruit! Cauton, hoor je me?’
Ik kan dit, dacht Mart. Ik kan deze strijd winnen. Een leger kon een overmacht verslaan, maar Mart had vaart nodig, een opening. Een gunstige worp van de dobbelstenen.
Rhand stond boven het Patroon en keek neer op de gevallen mannen in een land waar de hoop scheen te zijn gestorven. ‘Je hebt niet goed genoeg opgelet. Over één ding heb je het mis. Ontzettend mis...’
In een hoek gedreven en alleen zat een jongen ineengedoken in een spleet tussen de rotsen. Verschrikkingen met messen en slagtanden – de vleesgeworden Schaduw zelf – groeven om zijn schuilplaats heen, graaiden naar hem met nagels als messen en scheurden zijn huid.
Doodsbang, huilend, bebloed, zette de jongen een gouden hoorn aan zijn lippen.
Mart kneep zijn ogen tot spleetjes toen het strijdgewoel om hem heen zachter klonk.
Zo ontzettend mis, Shaitan, fluisterde Rhands stem in Marts geest. Toen klonk de stem niet langer in Marts geest. Hij was voor iedereen op het slagveld duidelijk te horen.
Degene die je al zo vaak hebt geprobeerd te doden, zei Rhand, degene die zijn koninkrijk is verloren, degene die je alles hebt afgepakt...
Wankel, bebloed van de wond in zijn zij, kwam de laatste koning van de Malkieri overeind. Lan stak zijn hand in de lucht met daarin het hoofd van Demandred, generaal van het leger van de Schaduw.
Die man, riep Rhand. Die man vecht nog steeds!
Mart voelde dat het stil werd op het slagveld. Iedereen stond verstijfd.
Op dat ogenblik klonk er een zacht, maar krachtig geluid, een heldere klank, kristalhelder: één lange toon die alles omvatte. Het geluid van een hoorn, zuiver en mooi.
Mart had dat geluid eerder gehoord.
Mellar knielde bij Elayne neer en drukte het medaillon tegen haar hoofd zodat ze niet kon geleiden. ‘Dit had heel anders kunnen lopen, mijn koningin,’ zei hij. ‘Je had meegaander moeten zijn.’
Licht. Die loerende blik van hem was vreselijk. Hij had haar natuurlijk een prop in haar mond gestopt, maar ze gunde hem niet de voldoening om te gaan huilen.
Ze zóu hieruit ontkomen. Ze moest dat medaillon van haar afschudden. Al was die geleider er natuurlijk ook nog als ze dat deed. Maar als ze het medaillon kon afschudden en dan snel kon toeslaan...
‘Jammer dat je kleine kapitein-generaal dit niet meer kan meemaken,’ zei Mellar. ‘Dat dwaze mens, volgens mij geloofde ze écht dat ze de Birgitte uit de legenden was.’ Hij begon zijn mes te slijpen.
Elayne hoorde een zacht geluid in de verte. De grond trilde. Een aardbeving.
Ze probeerde zich te concentreren, maar ze kon er alleen maar aan denken dat Birgitte al die tijd gelijk had gehad. Het was heel goed mogelijk dat de kindertjes veilig zouden zijn, zoals Min had voorspeld, terwijl Elayne zelf stierf.
Een witte mist krulde uit de grond omhoog, als de zielen van de doden.
Mellar verstijfde.
Elayne knipperde met haar ogen en keek naar hem. Er stak iets zilverachtigs uit Mellars borst. Het leek wel... een pijlpunt.
Mellar draaide zich om en het mes viel uit zijn handen. Achter hem stond Birgitte Zilver boog bij haar eigen lijk, met haar voeten aan weerskanten van het onthoofde lichaam. Ze hief een boog, glanzend als pas gewreven zilver, en vuurde nog een pijl af, die een spoor van licht leek achter te laten toen hij Mellar in het hoofd raakte en hem achteroversmeet. Haar volgende schot raakte Mellars geleider en doodde de Gruwheer met een zilveren pijl voordat de man kon reageren.
Overal rondom stonden Mellars mannen als aan de grond genageld naar Birgitte te staren. De kleding die ze nu droeg leek te gloeien. Een korte witte jas, een wijde gele broek en een donkere mantel. Haar lange goudblonde haar hing in een ingewikkelde vlecht tot op haar middel.
‘Ik ben Birgitte Zilverboog,’ verklaarde Birgitte alsof ze alle twijfels wilde wegnemen. ‘De Hoorn van Valere heeft geklonken en roept iedereen naar de Laatste Slag. De Helden zijn teruggekeerd!’
Lan Mandragoran hield het hoofd van de Verzaker omhoog, hun grote bevelhebber, zogenaamd onverslaanbaar.
Het leger van de Schaduw kon niet negeren wat er was gebeurd. Dat de aanvaller nog overeind stond, terwijl de Uitverkorene dood op de grond lag... het verdoofde ze, joeg ze angst aan. Mart zag Trolloks de wapens laten vallen en achteruitgaan, en zelfs de Schimmen stonden geschokt stil. De Sharanen keken elkaar aan en sommigen huilden.
En toen klonk de Hoorn in de verte.
‘Voorwaarts!’ riep Mart. ‘Voorwaarts!’ Zijn leger stortte zich fel op de Trolloks en Sharanen.
‘Cauton, wat was dat voor geluid?’ vroeg Arganda, die naar Mart toe kwam strompelen. De man had nog steeds zijn ene arm in een doek en droeg in de andere hand een bloederige vlegel. Rondom Mart vochten de doodswachtgardisten grommend tegen Trolloks.