Выбрать главу

Hij zou zijn bevelen opvolgen. Het Licht verzenge hem, maar hij zou het doen. Als Cauton echter de strijd stroomafwaarts overleefde, zou Gradi beslist een woordje met hem spreken. Een streng woordje. Een man als Cauton, van doodgewone afkomst, zou beter moeten weten dan levens te vergooien.

Hij haalde nog eens diep adem en begon een Poort te weven naar dat dorp waar de mensen gisteren vandaan waren gekomen. Hij wist niet waarom hij dit moest doen, want het hele dorp was ontvolkt om de groep te vormen die hier gisteren had gevochten. Hij betwijfelde of daar nog iemand was. Hoe had Mart ook alweer gezegd dat het heette? Hinderstap?

Mensen kwamen schreeuwend en brullend met hakbijlen, hooivorken en roestige zwaarden door de Poort rennen. Bij hen waren ook weer soldaten van de Bond, net als de honderd die hier de vorige keer hadden gevochten. Maar...

Maar in het licht van de fakkels zag Gradi dat die soldaten dezélfde waren die hier de vorige keer hadden gevochten... en waren gesneuveld.

Gradi keek met open mond toe terwijl de mensen aanvielen. Ze waren allemaal dezelfden. Dezelfde moeders, dezelfde hoefsmeden, dezelfde kinderen. Hij had ze zien sterven, en nu waren ze weer terug.

De Trolloks konden waarschijnlijk de ene mens niet van de andere onderscheiden, maar de drie Gruwheren zagen het wel en begrepen ook dat dit dezelfde mensen waren. Ze leken stomverbaasd. Een van de Gruwheren brulde iets over dat de Duistere Heer hen in de steek had gelaten. Hij begon wevingen op de mensen af te schieten.

Maar de mensen stormden gewoon verder, zonder zich iets aan te trekken van het gevaar terwijl ze werden opgeblazen. Ze doken boven op de Gruwheren en hakten op hen in met boerengereedschap en keukenmessen. Tegen de tijd dat de Trolloks aanvielen, waren de Gruwheren overmeesterd. Nu kon hij...

Gradi zette zijn verdwazing van zich af, verzamelde zijn krachten en vernietigde de dam die de kloof blokkeerde.

En daarbij liet hij de rivier vrij.

41

Een glimlach

Cauton heeft de draken weer in de strijd gezet,’ zei Jonnet, die probeerde door de rook te turen. ‘Moet je ze horen!’

Er klonk gebulder over de Hoogvlakte. Pevara glimlachte. Zij, Androl, Jonnet, Emarin en Canler hadden zich aangesloten bij Logain en andere Asha’man met Aes Sedai die aan hen waren gebonden. Ze stonden aan de rand van de steile hellingen tegenover de Dasharknobbel, een halve roede van de plek waar Demandreds onthoofde lijk lag.

Een volgende ronde drakenvuur galmde over de Hoogvlakte, hoewel ze in het donker de rook niet konden zien. ‘Die draken zullen niet lang meegaan als Taims mannen tussen de Sharanen lopen,’ zei Pevara. ‘De drakenbedieners kunnen zich niet verdedigen tegen geleiders, en ze zijn te gemakkelijk te vinden vanwege het lawaai.’

‘Ik denk niet dat Cauton anders kan dan ze inzetten,’ zei Androl. ‘Hij kan nu niets meer achterhouden.’

‘Asha’man!’ Logain dook op uit de rook en kwam naar hen toe, met Gabrelle aan zijn zijde. ‘Het is tijd om te gaan.’

‘Gaan we die draken verdedigen?’ vroeg Androl. Rondom hen hesen tientallen andere uitgeputte Asha’man zich overeind en keken Logain aan.

‘Nee,’ antwoordde Logain. ‘Wij gaan naar het westen.’

‘Naar het westen?’ Pevara sloeg haar armen over elkaar. ‘Dat is wég bij de strijd!’

‘Het is waar je Amyrlin tegen Taim vocht,’ zei Logain, die zich afwendde. ‘De grond daar, net als veel van de Sharanen, is gehuld in kristal. Ik wil dat elke Asha’man, soldaat en Toegewijde die ik geen andere bevelen heb gegeven daar gaat zoeken. Er is...’

De grond beefde en rommelde onheilspellend, en Pevara struikelde. Androl pakte haar bij de arm, hoewel ze door de binding zijn uitputting voelde, die net zo groot was als de hare. Ze hadden allebei niet veel kracht meer over.

Toen de beving afnam, ging Logain door. ‘Ergens in die massa kristallen ligt een gouden scepter. Ze zeiden dat Taim die vasthield toen Egwene Alveren hem versloeg. Die gaan we zoeken. Als jullie hem zien, raak hem dan niét aan, maar roep mij.’

Logain riep dezelfde bevelen naar de volgende groep Asha’man. Androl keek hem na, en Pevara voelde zijn frustratie.

‘Als die scepter een angreaal of sa’angreaal is,’ zei Emarin, ‘dan kan die heel nuttig voor ons zijn.’

‘Misschien,’ zei Pevara. ‘Ik denk alleen dat die draken meer behoefte hebben aan bescherming dan dat wij behoefte hebben aan die staf. Ik zwéér je, er is iets met dat hoorngeschal. We moeten aanvallen, niet zoeken naar buit...’

‘De andere Asha’man mogen gaan zoeken,’ zei Androl. ‘Wij hoeven dat niet te doen.’

‘Wat?’ vroeg Canler fronsend. ‘Wil je ongehoorzaam zijn?’

‘Nee,’ zei Androl. ‘Hij zei dat dit bevel bedoeld was voor iedereen die geen andere bevelen had. Die hebben wij. Aan het begin van de strijd zei hij dat we moesten uitkijken naar Taims onderdanen en met hen moesten afrekenen.’

‘Ik weet zo net nog niet of hij zich dat bevel nog wel herinnert, Androl,’ zei Emarin, wrijvend over zijn kin. ‘En ik weet niet of hij, als hij het zich wel herinnerde, zou willen dat we het nu nog doen. Hij lijkt behoorlijk vastbesloten om die scepter in handen te krijgen.’ ‘En toch heeft hij ons dat bevel gegeven,’ hield Androl vol. ‘Androl,’ zei Canler, die op zijn hurken zat, ‘ik ben zo moe dat ik amper de kracht heb om je te vervloeken. Geen van deze jongens ziet er veel beter uit, en jij hebt al moeite om een kleine Poort te openen. Hoe moeten we het dan tegen Mishraile en de anderen opnemen?’ Androl fronste, maar hij had geen weerwoord.

Maar er schoot Pevara iets te binnen. Misschien konden ze toch iets voor elkaar krijgen, ondanks hun uitputting...

Androls gezicht klaarde op, zijn ogen werden groot en hij grijnsde. ‘Je bent geweldig, Pevara.’

‘Dank je,’ zei ze nuffig. ‘Canler, werk jezelf overeind. Ik durf er heel wat onder te verwedden dat we Taims mannen zullen betrappen op een poging om die draken te vernietigen. We gaan ze een kleine verrassing bezorgen...’

Wat een puinhoop was dit geworden.

Moghedien trapte tegen Demandreds lijk. Het was achtergelaten toen de Sharanen tegen Cautons leger waren gaan vechten om hun leider te wreken.

Demandred. Die dwaas had zich laten afleiden. Als je je te veel op je persoonlijke grieven richtte, of als je je inliet met de wormen waarmee je samenwerkte... nou, Demandred had zijn beloning verdiend. De dood, en waarschijnlijk een eeuwige straf van de Grote Heer.

Nu Demandred inderdaad dood was, reikte ze naar de Ene Kracht, en vond iets anders. Een gloeiende rivier die tien keer zo krachtig was en tien keer zo zoet. Nu zo velen van de Uitverkorenen waren gevallen, had de Grote Heer zichzelf voor haar opengesteld. Overleven was waarachtig de beste wijze om hem te laten zien wat je waard was.

Dit veranderde alles voor haar. Eerst verbrandde ze Demandreds lijk tot as. Toen weefde ze snel een Spiegel der Nevelen – o, wat was de Ware Kracht zoet! – en verving haar uiterlijk door dat van Demandred. Ze had er altijd voor gezorgd dat ze de andere Uitverkorenen kon nadoen. Demandred zou een uitdaging vormen, aangezien hij de laatste tijd zo was veranderd, maar ze had goed op hem gelet. Niemand die haar aanraakte zou erin trappen, dus ze moest voorzichtig zijn.

In vermomming Reisde ze naar de achterhoede van het Sharaanse leger dat tegen Cautons troepen vocht. Hier waren de reserve-een-heden, wachtend tot ze naar voren moesten komen, en de bevoorradingswagens en enkele gewonden.

De Sharanen onderbraken hun werk om naar haar te kijken. Met open mond. Ze troffen voorbereidingen om zelf ook het slagveld te ontvluchten. Ze waren zich ervan bewust, net als ieder ander, dat het reusachtige Seanchaanse leger zich bij de strijd had aangesloten.

Ze zag dat er een handjevol Ayyad bij deze groep waren, maar het waren er slechts drie, voor zover ze kon zien. Twee vrouwen met tatoeages, en een groezelige mannelijke geleider die aan hun voeten hurkte. De meeste anderen waren omgekomen in de strijd tegen de Aes Sedai.