Overal in de vallei zag ze gelijksoortige onmogelijkheden. Een groep vluchtende Domaanse ruiters galoppeerde over een rotsachtig gedeelte dat golfde als water, en alle vier de mannen en paarden zonken er geheel in weg. Die dichte mist golfde de vallei in. Mensen en Trolloks renden er allemaal schreeuwend voor weg.
Een vloeibare streep lotsvuur brak door het zwevende rotsblok, slechts een paar duim van haar hoofd. Aviendha liet zich met een kreet plat op de grond vallen. Ze hoorde geschuifel verderop, rolde om en bereidde een weving voor.
Amys – haar Wijzenkleding zwartgeblakerd en verbrand en met één rode wang – haastte zich naar Aviendha toe en hurkte bij haar neer. ‘Heb jij Cadsuane of de anderen gezien?’
‘Nee.’
Amys vloekte zachtjes. ‘We moeten de Schaduwzielen allemaal tegelijk aanvallen. Ga jij naar rechts, dan ga ik naar links. Als je me voelt weven, doe dan mee. Samen kunnen we haar misschien aan.’
Aviendha knikte. Ze stonden op en gingen ieder een andere kant op. Ergens hier in de buurt vocht de door Cadsuane uitgekozen groep. Talaan, een windvindster die haar weg naar de Draakgezworenen had gevonden. Alivia, de voormalige damane. Zij, Amys en Aviendha waren enkele van de sterkste geleiders die het Licht nog had.
De oorsprong van het lotsvuur gaf in ieder geval een aanwijzing over de plek waar Graendal stond. Aviendha liep om de zwevende rots heen – het lotsvuur had hem doorboord, niet geheel verwoest – en raakte verontrust toen ze overal in de vallei nog meer brokken steen willekeurig zag opstijgen. Het was een bel van kwaad, maar dan op heel grote schaal. Terwijl ze verder sloop, hoorde ze een laag zoemend geluid van de berg komen. De grond begon te trillen en scherven steen stuiterden omlaag. Aviendha bleef ineengedoken staan en zag dat de vallei ineens – hoe ongelooflijk ook – begroeid raakte met planten. De ooit zo kale grond was helgroen geworden en de planten kronkelden terwijl ze hoog opschoten.
Helgroene vlekken met planten ontsproten overal in de vallei. Boven haar draaiden de witte en zwarte wolken door elkaar heen, wit op zwart, zwart op wit. Een bliksemschicht knetterde en bevroor op de grond. De bliksem leek een torenhoge glazen pilaar te zijn geworden, met de kartelige vorm van de bliksemschicht die was ingeslagen, hoewel hij niet langer gloeide.
Die wolken daarboven vormden een patroon dat haar bekend voorkwam. Zwart op wit, wit op zwart...
Het is het teken, besefte ze geschrokken. Het oude teken van de Aes Sedai.
Onder dat teken... zal hij overwinnen.
Aviendha hield de Ene Kracht stevig vast. Dat zoemende geluid, dat was hij, hoe het ook kon. Het leven dat groeide, dat was hij. Terwijl de Duistere het land verscheurde, hechtte Rhand het weer aan elkaar.
Ze moest in beweging blijven. Aviendha rende ineengedoken door en gebruikte de pas gegroeide planten als dekking. De begroeiing was net op het juiste ogenblik gekomen om haar aankomst te verhullen. Toeval? Ze besloot daar niet in te geloven. Ze voelde hem achter in haar geest. Hij vocht, een ware strijder. Zijn strijd gaf haar kracht en zij probeerde hem ook haar kracht te schenken.
Vastberadenheid. Eer. Roem. Vecht door, schaduw van mijn hart. Vecht door.
Ze zag Graendal – nog steeds omringd door volgelingen onder Dwang – die dodelijke stromen van de Ene Kracht uitwisselde met Cadsuane en Alivia. Aviendha vertraagde haar pas en keek naar de drie vrouwen die uitbarstingen van Vuur naar elkaar gooiden, eikaars wevingen doorhakten met Geest, de lucht vervormden met hitte en zo snel met wevingen smeten dat lastig te bepalen viel wat er gebeurde.
Ze wilde dolgraag helpen, maar Amys had gelijk. Als zij en Aviendha samen aanvielen, vooral terwijl Graendal was afgeleid, hadden ze een betere mogelijkheid om de Verzaker te doden. Gesteld dat Cadsuane en Alivia het konden volhouden, was afwachten de beste keus.
Maar kónden ze het volhouden? Cadsuane was sterk, veel sterker dan Aviendha had gedacht. Die haarversieringen van haar bevatten beslist angrealen en ter’angrealen, hoewel Aviendha ze niet had kunnen aanraken om er zeker van te zijn.
Graendals vrouwelijke gevangenen lagen op de grond, duidelijk uitgeput. Twee van hen waren ingestort. Sarene was op haar knieën gevallen en staarde glazig voor zich uit.
Cadsuane en Alivia schenen het niet erg te vinden als ze de gevangenen ook doodden. En terecht. Maar toch kon Aviendha misschien...
De hoge struik naast haar bewoog.
Aviendha draaide zich zonder nadenken om en weefde Vuur. Ze verbrandde een aanvaller met een zwarte sluier slechts ogenblikken voordat zijn speer haar nek zou hebben doorboord. Het wapen schampte haar schouder toen de man struikelde en naar voren viel. Haar aanval had een vuistgroot gat in zijn borst gebrand.
Een andere geleider sloot zich aan bij het gewoel en begon paniekerig met wevingen te smijten. Amys was aangekomen. Gelukkig richtte Graendal zich op haar in plaats van Aviendha’s net onthulde locatie aan te vallen.
Dat was mooi, want Aviendha staarde naar de man die ze had gedood, een man die Graendal met Dwang voor haar karretje had gespannen. Een man die Aviendha vaag bekend voorkwam.
Vol afgrijzen stak ze een trillende hand uit en trok zijn sluier af.
Het was Rhuarc.
‘Ik ga,’ zei Mishraile met een boze blik op de ruggen van de aanvallende Sharaanse cavalerie. Ze stonden aan de westkant van de Hoogvlakte, ver bij de linkerflank van het Sharaanse leger vandaan. ‘Niemand heeft gezegd dat we het moesten opnemen tegen de verdomde Helden van de Hoorn.’
‘Dit is de Laatste Slag, kind.’ Alviarin klonk vinnig. Ze noemde iedereen de laatste tijd ‘kind’. Mishraile kon haar wel wurgen. Waarom had M’Hael haar toegestaan om Nensen te binden? Waarom zou een vróuw het bevel over hen moeten hebben?
Ze stonden in een kleine groep: Alviarin, Mishraile, Nensen, Kash, Rianna en Donaio, en Ayako, die net als hij was Bekeerd. Mishraile wist niet veel over strijden op een slagveld. Als hij mensen doodde, wachtte hij liever tot hij ze ergens op een donkere plek tegenkwam, zonder getuigen. Al die strijd in de open lucht, al die chaos, gaf hem het gevoel dat er een mes tegen zijn rug gedrukt werd.
‘Daar,’ zei Alviarin tegen Nensen, wijzend naar een lichtflits toen een volgende ontploffing van die draken door Poorten over het slagveld schalde. ‘Volgens mij kwam dat van het midden van de Hoogvlakte. Maak een Poort en ga daarheen.’
‘We komen nooit...’ begon Mishraile.
‘Doe het!’ riep Alviarin, haar gezicht rood van woede.
Nensen deed snel wat ze zei. Hij volgde graag bevelen op, vond het een prettig gevoel als iemand de leiding had.
Misschien moet ik haar doden, dacht Mishraile. En Nensen ook. Zelfs zonder veel strijdervaring kon Mishraile zien dat dit geen makkelijk gevecht zou worden. De terugkeer van de Seanchanen, de val van Demandred, de Trolloks die als ongeleide projectielen rondliepen... Ja, de Schaduw had nog steeds de grotere aantallen, maar het gevecht was bij lange na niet meer zo eenzijdig als hem lief was. Een van de eerste regels die hij in het leven had geleerd, was dat je nooit tegen een man moest vechten die even sterk was als jij.
Met hun zessen dromden ze door de Poort en kwamen midden op de vlakte uit. De grond die was verbrand door draken en geleiders gaf nog rook af, vermengd met de vreemde mist die was opgekomen. Daardoor was moeilijk te bepalen wat er waar gebeurde. Gaten in de grond, omgewoeld door de draken. Lijken... nou, delen ervan... overal verspreid. Een merkwaardige geur in de lucht. De zon was inmiddels opgekomen, maar er kwam amper licht door de wolken heen.
Er klonken kreten boven, van die vreemde vliegende schepsels die de Seanchanen hadden meegebracht. Mishraile huiverde. Licht. Het was net alsof je in een huis zonder dak stond, met de wetenschap dat je vijand boogschutters boven je had gezet. Hij schoot een van de beesten neer met een weving van Vuur en keek tevreden toe toen die vleugels opvouwden en het beest tollend naar beneden kwam.