‘Logain!’ Androl kwam hijgend aanrennen. Hij viel op zijn knieën, zijn gezicht verschroeid en verbrand. Hij zag er slechter uit dan de dood zelf. ‘Logain... de vluchtelingen uit Caemlin... De Schaduw heeft Trolloks gestuurd om ze te doden bij de ruïnes. Licht! Ze worden vermoord.’
Logain weefde lotsvuur, maar hij hield de weving vast, bijna voltooid, kijkend naar het kristal met zijn gouden schat erin.
‘Logain...’ vervolgde Androl smartelijk. ‘De anderen die ik bij me had, zijn daar gebleven om te vechten, maar ze zijn te moe. Ik kan Cauton niet vinden, en de soldaten waar ik ben geweest zijn te druk met vechten om te helpen. Ik denk niet dat de andere bevelvoerders weten dat de Trolloks daar zijn. Licht.’
Logain hield zijn weving vast en voelde de Ene Kracht vanbinnen pulseren en kronkelen. Macht. Angst.
‘Alsjeblieft,’ fluisterde Androl, heel zacht. ‘Kinderen, Logain. Ze slachten kleine kinderen af...’
Logain sloot zijn ogen.
Mart reed mee met de Helden van de Hoorn. Kennelijk gaf het feit dat hij ooit de hoornblazer was hem een bijzonder plekje onder hen. Ze sloten zich bij hem aan, riepen naar hem, spraken met hem alsof ze hem kenden. Ze zagen er... heldhaftig uit in hun zadels en omgeven door een mist die gloeide door het licht van de opkomende zon.
Te midden van de gevechten had hij eindelijk de vraag gesteld die hem al een behoorlijk tijdje dwarszat. ‘Ik ben toch verdomme niet... een van jullie, hè?’ vroeg hij aan Hend de Harpoenier. ‘Je weet wel... aangezien er soms helden worden geboren en sterven en... doen wat jullie dan ook doen.’
De grote man lachte, rijdend op een voshengst die bijna schouder aan schouder had kunnen staan met een Seanchaans everpaard. ‘Ik wist dat je dat zou vragen, Gokker!’
‘Nou, dan zou je verdomme je antwoord klaar moeten hebben.’ Mart voelde zijn wangen kleuren terwijl hij wachtte op het antwoord.
‘Nee, je bent niet een van ons,’ zei Hend. ‘Rustig maar. Hoewel je meer dan genoeg hebt gedaan om een plekje te verdienen, ben je niet gekozen. Ik weet niet waarom.’
‘Misschien omdat het me niet aanstaat om te moeten komen opdraven telkens als iemand op die verrekte toeter blaast.’
‘Misschien!’ Hend grijnsde en galoppeerde naar een rij Sharaanse speren.
Mart bepaalde niet langer de troepenbewegingen op het slagveld. Hopelijk had hij alles goed genoeg in gang gezet en was er verder geen rechtstreekse sturing meer nodig. Hij reed over de Hoogvlakte, vechtend, brullend, samen met de Helden.
Elayne was terug en had haar troepen weer bijeengebracht. Mart zag Elaynes banier boven hen in de lucht gloeien, gemaakt met de Ene Kracht, en ving een glimp op van iemand die op haar leek, met haast stralend, gloeiend haar rijdend te midden van de soldaten. Ze leek verdomme zelf wel een Held van de Hoorn.
Mart juichte toen hij het Seanchaanse leger naar het noorden zag trekken, op het punt om samen te gaan met Elaynes leger, en hij reed verder over de oostelijke helling van de Hoogvlakte. Kort daarna hield hij in, nadat Pips net een Trollok had vertrapt. Dat ruisende geluid... Mart keek omlaag en zag de rivier terugkeren in een bruisende vloed van modderig water. Het water brak het Trollok-leger op in twee delen en spoelde vele monsters weg toen de rivier zijn bedding weer vulde.
De witharige Rogosh keek naar het stromende water en knikte eerbiedig naar Mart. ‘Goed gedaan, Gokker,’ zei hij. De terugkeer van de rivier had de legers van de Schaduw opgedeeld.
Mart wierp zich weer in de strijd. Terwijl hij over de Hoogvlakte galoppeerde, zag hij dat de Sharanen – wat er van hen restte -wegvluchtten door Poorten. Hij liet ze gaan.
Toen de Trolloks op de Hoogvlakte de Sharanen zagen vluchten, brak hun verzet en raakten ze in paniek. Ingesloten, over de vlakte gedreven door Marts verzamelde legers, hadden ze geen andere keus dan naar de lange helling in het zuidwesten te vluchten.
Het was een volledige chaos geworden naast de Hoogvlakte. Het Seanchaanse leger had zich aangesloten bij dat van Elayne en beide groepen bestookten de Trolloks met alles wat ze hadden. Ze vormden een cordon rondom de beesten en rukten snel op, zodat geen van de Trolloks kon ontkomen. De grond veranderde al snel in een diepe laag rode modder terwijl de Trolloks met duizenden tegelijk sneuvelden.
Maar de strijd aan de Shienaraanse kant van de Mora was niets vergeleken met de worsteling die plaatsvond aan de overkant van de rivier. De doorgang tussen de moerassen en de Hoogvlakte van Polov stond vol met Trolloks die probeerden te ontkomen aan de Seanchanen, die hen aanvielen vanaf de westkant van de gang.
De voorhoede die als eerste naar de Trolloks in de doorgang werd gestuurd, bestond niet uit Seanchaanse soldaten, maar uit eskaders lopar en morat’lopar. Op hun achterpoten waren de lopar niet groter dan Trolloks, maar ze wogen aanzienlijk meer. De lopar gingen op de Trolloks af, verhieven zich en hakten met vlijmscherpe klauwen op ze in. Als een lopar eenmaal een prooi had verzwakt, greep hij de Trollok met zijn poten om de nek en beet hem de kop af. De lopar genoten daar zichtbaar van.
De lopar werden teruggetrokken toen de karkassen van Trolloks zich aan het uiteinde van de doorgang begonnen op te stapelen. De slachtpartij werd voortgezet door groepen corlm: grote, vleugelloze schepsels met veren en lange, kromme snavels die uitstekend geschikt waren om vlees mee te verscheuren. De carnivoren renden zonder enige moeite over de stapels karkassen naar Trolloks die nog vochten om het vlees van hun botten te trekken. De Seanchaanse soldaten bleven grotendeels afzijdig, maar ze zetten hun pieken naar voren om te zorgen dat er geen Trolloks door de doorgang of over de westkant van de Hoogvlakte ontsnapten. De vreemde schepsels die ze aanvielen, brachten de Trolloks zo van hun stuk dat slechts een enkeling op de gedachte kwam om naar de Seanchaanse troepen te rennen.
Vanaf de helling doken doodsbange Trolloks, vluchtend voor Marts leger dat achter hen aan stormde, boven op de Trolloks in de doorgang. De monsters tuimelden over elkaar heen en begonnen onderling te vechten, in een poging bovenop te komen en nog een tijdje langer te blijven ademen.
Talmanes en Aludra hadden hun draken tegenover de doorgang opgesteld en begonnen drakeneieren in de kolkende massa uitzinnige Trolloks te vuren.
Het was snel voorbij. De aantallen levende Trolloks namen af van vele duizenden tot enkele honderden. Degene die overbleven, die zagen dat de dood ze van drie kanten bestookte, vluchtten naar de moerassen, waar vele van hen vastgezogen werden in de blubber. Hun dood was minder gewelddadig, maar even afschrikwekkend. De rest kreeg een genadiger einde, doorboord met pijlen, speren en kruisboogschichten terwijl ze probeerden door de modder naar de vrijheid te komen.
Mart haalde diep adem en liet zijn bloederige ashandarei zakken. Hij keek naar de hemel. De zon was daar ergens achter de wolken. Hij wist niet hoe lang hij met de Helden was meegereden.
Hij zou Tuon moeten bedanken omdat ze was teruggekomen. Maar hij ging nog niet naar haar op zoek. Hij had het gevoel dat ze zou verwachten dat hij zijn prinselijke plicht vervulde, wat die ook mocht zijn.
Maar... hij voelde dat vreemde trekken vanbinnen. Het werd sterker en sterker.
Bloed en bloedas, Rhand, dacht Mart. Ik heb mijn aandeel geleverd. Lever jij het jouwe maar.
Amaresu’s woorden keerden bij hem terug. Elke ademteug heb je aan hem te danken, Gokker...
Mart was toch een goede vriend geweest als Rhand hem nodig had? Meestal? Bloed en as, je kon toch niet van een vent verwachten dat hij zich geen zorgen maakte... misschien een beetje afstand hield... als zijn vriend waanzinnig werd?
‘Haviksvleugel!’ riep Mart, terwijl hij naar de man toe reed. ‘De strijd,’ zei Mart, die diep ademhaalde. ‘Het is gebeurd, toch?’
‘Je hebt het hier stevig in de hand, Gokker,’ antwoordde Haviksvleugel, die vorstelijk te paard zat. ‘Ach... Wat zou ik er niet voor overhebben om het tegen jou op te nemen op het slagveld. Wat een groots gevecht zou dat zijn.’