Выбрать главу

De wolken schenen een eigen strijd te leveren, een omgekeerd beeld van de gevechten beneden. Zwart tegen wit.

Hachelijk? Nee, dat was ook niet het juiste woord. Hij zou hier beslist een ballade over schrijven. Rhand verdiende het. En Moiraine ook. Dit zou evenzeer haar overwinning zijn als die van Rhand. Thom had wóórden nodig. De juiste woorden.

Hij zocht ernaar terwijl hij hoorde hoe de Aiel met hun speren op hun schilden sloegen toen ze de strijd in renden. Terwijl hij de gierende wind in de tunnel hoorde, en terwijl hij Moiraine aan het uiteinde voelde staan.

Beneden slingerden de Domaanse kruisboogschutters gehaast aan hun wapens. Ooit waren ze met duizenden geweest, nu waren er nog maar enkele tientallen over.

Misschien... angstaanjagend.

Dat was een goed woord, maar niet hét goede woord. Het was dan misschien niet onverwacht, maar het was heel, heel waar. Hij voelde het tot in zijn botten. Zijn vrouw vocht voor haar leven. De krachten van het Licht waren bijna tot op het randje van de dood geduwd. Licht, maar Thom was bang. Om haar. Om hen allemaal.

Maar dat woord was te gewoontjes. Hij had iets beters nodig, iets volmaakts.

Beneden staken de Tyreners wanhopig met hun paalwapens op aanvallende Trolloks in. De Draakgezworenen vochten met talloze soorten wapens. Een stoomwagen die pijlen en schichten door de laatste Poort vanuit Baerlon had gebracht, lag kapot verderop. Ze hadden nu al uren geen nieuwe voorraden meer gekregen. De verstoring van de tijd hier, de storm, deed dingen met de Ene Kracht.

Thom besteedde bijzondere aandacht aan die wagen: hij zou hem moeten opnemen in zijn ballade om het wonder ervan te behouden, te bezingen hoe de koude ijzeren zijkanten van de wagen pijlen hadden afgewèerd voordat hij uiteindelijk omviel.

Er lagen heldendaden in elke regel, in elke boogpees die werd aangespannen en in iedere hand die een wapen vasthield. Hoe moest hij dat overbrengen? Maar hoe moest hij ook de angst over brengen, de vernietiging, hoe onvoorstelbaar het allemaal was? De vorige dag hadden beide kanten de strijd onderbroken – in een soort bloederige wapenstilstand – om lichamen uit de weg te ruimen.

Hij had een woord nodig dat het gevoel overbracht van de chaos, het sterven, de kakofonie, de moed.

Er kwam een vermoeide groep Aes Sedai tegen het pad omhoog waar Thom wachtte. Ze liepen langs boogschutters die nauwlettend het slagveld aftuurden op zoek naar Schimmen.

Voortreffelijk, dacht Thom. Dat is het woord. Onverwacht, maar waar. Majesteitelijk voortreffelijk. Nee. Niet ‘majesteitelijk’. Laat het woord maar op zich staan. Als het het juiste woord is, zal het ook zonder hulp werken. Als het het verkeerde woord is, zal het alleen maar wanhopig overkomen om er nog meer woorden aan toe te voegen.

Zo hóórde het einde te zijn. De hemel die verscheurde terwijl groeperingen streden om de macht over het weer zelf, mannen uit verschillende naties die met hun laatste krachten standhielden. Als het Licht won, zou dat alleen met de hakken over de sloot zijn.

Dat vervulde Thom natuurlijk van afgrijzen. Een goed gevoel. Het zou in de ballade moeten komen. Hij pufte aan zijn pijp, wetend dat hij dat deed om niet te trillen. Verderop ontplofte een heel stuk van de valleiwand en sproeiden er stenen over de mensen die daar vochten. Hij wist niet wie van de geleiders dat had gedaan. Er waren Verzakers op dit slagveld. Thom probeerde hen uit de weg te blijven.

Dat krijg je ervan, oude man, bracht hij zichzelf in herinnering, als je niet weet wanneer je moet loslaten. Hij was blij dat hij niet in staat was geweest om te ontsnappen, dat zijn pogingen om Rhand, Mart en de anderen achter te laten waren mislukt. Zou hij echt ergens in een rustige herberg hebben willen zitten terwijl de Laatste Slag werd gestreden? Terwijl Moiraine hier alleen naar binnen ging?

Hij schudde zijn hoofd. Hij was een even grote dwaas als iedere andere man of vrouw, alleen had hij genoeg ervaring om dat te erkennen. Het duurde een paar seizoenen voordat een man dat kon uitvogelen.

De naderende groep Aes Sedai splitste zich. Een aantal van hen bleef beneden, een van hen hinkte vermoeid naar de grot omhoog. Cadsuane. Er waren hier minder Aes Sedai dan voorheen, want ook onder hen vielen steeds meer slachtoffers. Natuurlijk hadden de meesten die hierheen waren gekomen geweten dat hun de dood wachtte. Deze strijd was het wanhopigst en de vechters hier zouden het waarschijnlijk niet overleven. Van iedere tien die naar Shayol Ghul waren gekomen om te strijden, stond er nog maar één overeind. Thom wist zeker dat de oude Rodel Ituralde een afscheidsbrief naar zijn vrouw had gestuurd voordat hij het bevel hier op zich had genomen. En maar goed ook.

Cadsuane knikte naar Thom en liep door naar de grot waar Rhand voor het lot van de wereld vocht. Zodra ze Thom de rug had toegekeerd, gooide hij een mes door de lucht, terwijl zijn andere hand de pijp in zijn mond nog vasthield. Het mes raakte de Aes Sedai midden in de rug en sneed haar ruggengraat door.

Ze viel als een zak aardappelen neer.

Dat is een uitgemolken term. Een zak aardappelen? Ik heb hier een andere vergelijking nodig. Bovendien, hoe vaak vallen zakken aardappelen nou helemaal? Niet vaak. Ze viel als... als wat? Als gerst die uit een scheur in een zak stroomde en op een hoopje op de grond belandde. Ja, dat klonk beter.

Toen de Aes Sedai de grond raakte, loste haar weving op en onthulde een ander gezicht onder het masker van Cadsuane dat ze had gedragen. Hij herkende deze vrouw vagelijk. Een Domaanse. Hoe heette ze ook alweer? Jeaine Caide. Dat was het. Ze was knap.

Thom schudde zijn hoofd. Ze had helemaal verkeerd gelopen. Beseften ze dan niet dat iemands gang even veelzeggend was als zijn of haar duimafdruk? Elke vrouw die langs hem heen probeerde te glippen, ging ervan uit dat een verandering van gezicht en gewaad – en misschien de stem – genoeg zou zijn om hem te bedotten.

Hij klom van de rotspunt, greep het lijk bij de armen en sleepte het naar een holte verderop. Daar lagen al vijf andere in, dus het begon er vol te raken. Hij pufte aan zijn pijp, deed zijn mantel uit en legde die over de dode hand van de Zwarte zuster die nog uit de holte stak.

Hij keek nog een keer de tunnel in. Hoewel hij Moiraine niet kon zien, stelde het hem gerust om even te kijken. Toen keerde hij terug naar zijn zitplaats en pakte zijn pen en een vel papier. En onder begeleiding van de donder, het geschreeuw, de ontploffingen en de gierende wind begon hij zijn ballade te schrijven.

45

Mistflarden

Terwijl de dobbelstenen door zijn hoofd tuimelden, trof Mart Gradi samen met Olver en Noal op de Hoogvlakte aan. Hij droeg Rhands bebloede banier opgevouwen onder zijn arm. Overal lagen lichamen, gevallen wapens en stukken van pantsers, en de rotsen waren met bloed besmeurd. Maar hier werd niet meer gevochten en waren geen vijanden meer.

Noal glimlachte naar Mart vanaf zijn paard. Olver zat voor hem, met de Hoorn in zijn armen. De jongen oogde uitgeput na Gradi’s Heling – de Asha’man stond nog bij het paard – maar leek tegelijkertijd ook zo trots als een pauw.

Noal. Een Held van de Hoorn. Logisch, natuurlijk. Jaim Kimstap-per zelf. Nou, Mart zou niet met hem willen ruilen. Noal genoot er misschien van, maar Mart zou niet dansen op bevel van een ander. Zelfs niet in ruil voor onsterfelijkheid.

‘Gradi!’ riep Mart. ‘Goed werk, stroomopwaarts. Dat water kwam net toen we het nodig hadden!’

Gradi’s gezicht was asgrauw, alsof hij iets had gezien wat hij niet had willen zien. Hij knikte. ‘Wat... Wat waren...’

‘Dat leg ik nog wel een keer uit,’ zei Mart. ‘Nu heb ik zo’n verrekte Poort nodig.’

‘Waarheen?’ vroeg Gradi.

Mart haalde diep adem en hield zijn paard in. ‘Shayol Ghul.’ Vervloekte dwaas die ik ben.

Gradi schudde zijn hoofd. ‘Dat kan niet, Cauton.’

‘Ben je te moe?’

‘Ik ben wel moe,’ antwoordde Gradi, ‘maar dat is het niet. Er gebeurt iets in Shayol Ghul. Poorten die je daar probeert te openen worden afgeketst. Het Patroon is... verwrongen, als je dat snapt. De vallei ligt niet langer op één plek, maar op vele tegelijk, en je kunt er geen Poort naartoe maken.’