Hij hees zich overeind, en het leek erop dat zijn benen het nog deden. Hij hinkte niet al te erg terwijl hij naar de stuiptrekkende to’raken rende. ‘Olver? Olver!’
De jongen zat nog vast in het zadel, knipperend met zijn ogen en hoofdschuddend om helder te kunnen zien. ‘Mart,’ zei Olver, ‘de volgende keer denk ik dat je mij moet laten vliegen. Volgens mij ben jij daar niet zo goed in.’
‘Als er een volgende keer komt,’ zei Mart, ‘dan eet ik een hele zak Tar Valons goud op.’ Hij rukte de riemen los van zijn ashandarei en Olvers hoorn en gaf het instrument aan de jongen. Toen reikte hij naar de ransel met Rhands banier erin, die hij om zijn middel had gedragen, maar hij was weg.
In paniek keek Mart om zich heen. ‘De banier! Ik heb die verdomde banier laten vallen!’
Olver glimlachte en keek naar het teken dat de kolkende wolken vormden. ‘Het komt wel goed. We staan al onder zijn banier,’ zei hij, en hij tilde de hoorn op en blies een prachtige noot.
46
Ontwaken
Rhand brak los uit de duisternis en ging weer geheel het Patroon binnen.
Door zijn bestudering van het Patroon wist hij dat hoewel hij hier slechts enkele minuten geleden naar binnen was gegaan, er in de vallei buiten deze grot dagen waren verstreken, en verder weg zelfs weken.
Rhand duwde Moridin achteruit van de houding waarin ze in die gespannen minuten met tegen elkaar gedrukte klingen hadden gestaan. Nog altijd vervuld van de zoete Ene Kracht, zwiepte Rhand de kling van Callandor op zijn oude vriend af.
Moridin wist zijn zwaard op tijd omhoog te krijgen om hem te blokkeren, maar het scheelde niet veel. Hij grauwde, haalde een mes achter zijn riem vandaan en stapte weer in een mes-en-zwaardhouding.
‘Jij doet er niet meer toe, Elan,’ zei Rhand, terwijl de stroom van saidin door hem heen raasde. ‘Kom, we maken dit af!’
‘O nee?’ Moridin lachte.
Toen draaide hij zich met een ruk om en gooide het mes naar Alanna toe.
Nynaeve keek vol afgrijzen toe terwijl het mes wentelend door de lucht vloog. De wind scheen het mes niet te beroeren.
Nee! Niet nadat ze die vrouw net langzaam terug had gehaald naar het leven. Ik mag haar nu niet verliezen! Nynaeve probeerde het mes op te vangen of te blokkeren, maar ze was iets te langzaam.
Het mes begroef zich in Alanna’s borst.
Nynaeve keek er vol afgrijzen naar. Dit was geen wond die ze met hechtingen of kruiden kon genezen. Dat mes had het hart geraakt.
‘Rhand! Ik heb de Ene Kracht nodig!’ riep Nynaeve.
‘Het... geeft niet...’ fluisterde Alanna.
Nynaeve keek naar de ogen van de vrouw. Ze waren helder. De andilas, besefte Nynaeve, het kruid dat ze had gebruikt om Alanna kracht te geven. Die heeft haar uit haar verdoving gehaald. Haar gewekt.
‘Ik kan...’ zei Alanna. ‘Ik kan hem loslaten...’
Het licht in haar ogen doofde uit.
Nynaeve draaide zich met een ruk naar Moridin en Rhand om. Rhand keek medelijdend en verdrietig naar de dode vrouw, maar Nynaeve zag geen razernij in zijn ogen. Alanna had de binding losgelaten voordat Rhand de gevolgen van haar dood kon voelen.
Moridin draaide zich weer om naar Rhand, met een volgend mes in zijn linkerhand. Rhand hief Callandor om Moridin neer te slaan.
Maar toen liet Moridin zijn zwaard vallen en stak het mes in zijn eigen rechterhand. Rhand bewoog zich met een schok en liet Callandor vallen, alsof zijn hand gewond was geraakt door Moridins mes.
De kristallen kling viel galmend op de grond en de gloed die van het zwaard afstraalde ging uit.
Perijn hield zich niet in tijdens zijn gevecht tegen Slachter.
Hij probeerde geen onderscheid te maken tussen wolf en man. Hij liet eindelijk alles gaan, elk beetje woede op Slachter, elk beetje pijn om het overlijden van zijn familie, de druk die zich ongemerkt al maanden in hem opbouwde.
Hij liet het gaan. Licht, hij liet het gaan. Net als in die verschrikkelijke nacht toen hij die Witmantels had gedood. Sinds die tijd had hij zichzelf en zijn gevoelens voortdurend stevig in de hand gehouden. Net zoals meester Lohan had gezegd.
Hij zag het nu, in een bevroren ogenblik. Die goedmoedige Perijn, altijd bang om iemand pijn te doen. Een smid die beheersing had geleerd. Hij had zichzelf maar zelden toegestaan met al zijn kracht toe te slaan.
Vandaag liet hij de wolf van de leiband; die had daar toch nooit aan gehoord.
Do storm voegde zich naar zijn woede. Perijn probeerde hem niet tegen te houden. Waarom zou hij? De storm paste volmaakt bij zijn gevoel. De klappen van zijn hamer klonken als donderslagen, het fonkelen van zijn ogen paste bij de bliksemflitsen. Wolven huilden mee met de wind.
Slachter probeerde terug te vechten. Hij sprong, hij verplaatste zich, hij stak toe. Elke keer stond Perijn er. Hij sprong op hem af als een wolf, haalde naar hem uit als een man, beukte tegen hem aan als de storm zelf. Slachter kreeg een verwilderde blik in zijn ogen. Hij hief een schild en probeerde dat tussen Perijn en zichzelf te zetten.
Perijn viel aan. Zonder na te denken liet hij zich nu door niets anders leiden dan zijn instinct. Brullend beukte hij steeds opnieuw met zijn hamer op dat schild. Dreef Slachter voor zich uit. Ramde op dat schild alsof het een koppig stuk ijzer was. Beukte zijn woede van zich af, zijn razernij.
Zijn laatste klap gooide Slachter achteruit en sloeg het schild uit zijn handen, waardoor het draaiend honderd voet de lucht in vloog. Slachter raakte de bodem van de vallei en rolde hijgend door. Hij kwam tot stilstand midden op het slagveld, waar schimmige gedaanten die in de echte wereld vochten overal om hem heen omvielen en stierven. Hij keek naar Perijn met paniekerige ogen, en toen verdween hij.
Perijn stuurde zichzelf naar de wakende wereld om hem te volgen. Hij verscheen midden in de strijd, waar Aiel het fel opnamen tegen Trolloks. De wind was verrassend sterk aan deze kant en zwarte wolken wervelden boven Shayol Ghul, dat als een kromme vinger in de lucht opstak.
De Aiel om hem heen namen amper de tijd om hem op te merken. De lichamen van Trolloks en mensen lagen in stapels op het slagveld en het stonk er naar de dood. De grond was hier ooit stoffig geweest, maar nu was het door de vele gevallenen een bloederige laag modder geworden.
Slachter duwde zich door een groep Aiel heen, grauwend en om zich heen hakkend met zijn lange mes. Hij keek niet achterom. Het leek er niet op dat hij wist dat Perijn hem naar de echte wereld was gevolgd.
Een volgende golf Schaduwgebroed kwam van de helling af, uit een zilverwitte mist. Hun huid oogde vreemd, vol met gaten, en hun ogen waren melkwit. Perijn negeerde ze en ging achter Slachter aan.
Jonge Stier! Wolven. De Schaduwbroeders zijn hier! We vechten!
Duisterhonden. Wolven haatten alle Schaduwgebroed. Een heel roedel wolven zou zijn leven geven om te proberen een Myrddraal te doden. Maar voor Duisterhonden waren de wolven bang.
Perijn draaide zich om op zoek naar die schepsels. Gewone mannen konden niet tegen Duisterhonden vechten. Alleen hun speeksel kon je al doden. Verderop braken de menselijke troepen bijna onder een getijde van zwarte wolven zo groot als paarden. De Wilde Jacht.
Licht! Die Duisterhonden waren gigantisch. Honderden van die pikzwarte, kwaadaardige wolven vielen aan op de verdedigingslinies en schudden met Tyreense en Domaanse soldaten alsof het lappenpoppen waren. Wolven vielen de Duisterhonden aan, maar tevergeefs. Ze gilden en jankten en stierven.
Perijn brulde mee met hun doodsgejank, een hese schreeuw van woede. Hij kon ze nu niet helpen. Zijn instincten en hartstochten dreven hem voort. Slachter. Hij móést Slachter verslaan. Als Perijn Slachter niet tegenhield, zou de man zich weer naar de Wereld der Dromen verplaatsen en Rhand vermoorden.
Perijn draaide zich om en rende door de vechtende legers achter de gedaante in de verte aan. Slachter had een voorsprong opgedaan terwijl Perijn afgeleid was, maar de man was nu iets vertraagd. Hij had nog niet in de gaten dat Perijn de Wereld der Dromen kon verlaten.