Vind wat je zoekt, Jonge Stier.
De jacht is afgelopen, maar we zullen opnieuw jagen, Jonge Stier.
Perijn sjokte langs rijen gewonde mannen en Aiel die de overwinning op het Schaduwgebroed vierden. In sommige tenten klonk gekreun, in andere gejuich van triomf. Allerlei soorten mensen renden door de nu bloeiende vallei van Thakan’dar, sommigen zoekend naar gewonden, anderen huilend van vreugde en juichend als ze vrienden ontmoetten die de laatste duistere ogenblikken hadden overleefd.
Een Aiel riep Perijn toe: ‘Ho, smid, kom bij ons!’
Maar hij deed niet mee aan hun vieringen. Hij zocht de wachters. Iemand hier moest nog nuchter genoeg zijn om zich zorgen te maken over een afgedwaalde Myrddraal of Draghkar die gebruikmaakte van de mogelijkheid om nog een beetje wraak te nemen. En inderdaad, hij vond een groep verdedigers midden in het kamp, op wacht bij een grote tent. Hoe zat het met Rhand?
Er wervelden geen kleuren voor zijn geestesoog. Geen beeld van Rhand. Perijn voelde geen getrek meer, in geen enkele richting.
Dat leek hem een heel slecht teken.
Hij drong zich verdoofd tussen de wachters door en ging de tent binnen. Waar hadden ze nog zo’n grote tent vandaan gehaald? Alles was vertrapt, weggewaaid of verbrand.
Binnen rook het naar kruiden en waren tussenwanden van doeken opgehangen.
‘Ik heb alles geprobeerd,’ fluisterde een stem. Damer Flins stem. ‘Niets haalt wat uit. Hij...’
Perijn drong zich tussen Nynaeve, Flin en Moiraine, die bij een slaapvlonder achter een van de hangende doeken stonden. Rhand lag daar, gewassen en aangekleed, en zijn ogen waren dicht.
‘Leeft hij nog?’ vroeg Perijn, die met zijn ene hand het zweet van zijn voorhoofd veegde.
‘Perijn!’ riep Nynaeve. ‘O, Licht. Je ziet er verschrikkelijk uit. Ga zitten, os! Straks val je nog om. Ik heb geen zin om voor jullie allebei te moeten zorgen.’ Haar ogen waren rood.
‘Hij is toch stervende, hè?’ vroeg Perijn. ‘Je hebt hem levend naar buiten gekregen, maar hij gaat toch dood.’
‘Zitten,’ beval Nynaeve, wijzend naar een kruk.
‘Honden gaan zitten als je dat beveelt, Nynaeve,’ zei Perijn, ‘wolven niet.’ Hij knielde neer en legde zijn hand op Rhands schouder.
Ik kon je niet meer voelen trekken, en ik zag geen visioenen, dacht Perijn. Je bent niet langer ta’veren. Ik waarschijnlijk ook niet, vermoed ik. ‘Heb je de drie vrouwen geroepen?’ vroeg Perijn. ‘Min, Elayne, Aviendha. Ze moeten hem nog een laatste keer zien.’
‘Is dat alles wat je kunt zeggen?’ snauwde Nynaeve.
Hij keek naar haar. Zoals ze haar armen om zich heen sloeg, zou je denken dat ze probeerde zichzelf bij elkaar te houden. Probeerde niet te gaan huilen.
‘Wie is er nog meer dood?’ vroeg Perijn, die zich schrap zette. Het was duidelijk aan haar gezicht te zien. Ze had al iemand verloren.
‘Egwene.’
Perijn sloot zijn ogen en zuchtte. Egwene. Licht.
Geen enkel meesterwerk ontstaat zonder dat je er een prijs voor betaalt, dacht hij. Dat betekent nog niet dat het het smeden niet waard is. Maar toch... Egwene?
‘Het is niet jouw schuld, Nynaeve,’ zei hij, terwijl hij zijn ogen opende.
‘Natuurlijk niet. Dat weet ik ook wel, wolkoppige dwaas.’ Ze draaide zich om.
Hij stond op, omhelsde haar en gaf met zijn grote smidshanden een klopje op haar rug. ‘Het spijt me.’
‘Ik ben weggegaan... om jou te redden,’ fluisterde Nynaeve. ‘Ik was alleen maar meegekomen om jou te beschermen.’
‘Dat heb je ook gedaan, Nynaeve. Jij hebt Rhand beschermd, zodat hij kon doen wat hij moest doen.’
Ze beefde en hij liet haar huilen. Licht. Hij vergoot zelf ook een paar tranen. Even later stapte Nynaeve met een ruk achteruit en rende de tent uit.
‘Ik heb het geprobeerd,’ zei Flin wanhopig, kijkend naar Rhand. ‘Nynaeve ook. Samen hebben we het geprobeerd, met Moiraine Sedais angreaal. Niets lukte. Niemand weet hoe we hem kunnen redden.’ ‘Je hebt gedaan wat je kon,’ zei Perijn, die om het volgende gordijn heen gluurde. Er lag daar een andere man op een vlonder. ‘Wat doet hij hier?’
‘We vonden ze samen,’ antwoordde Flin. ‘Rhand moet hem de krocht uit hebben gedragen. We weten niet waarom de heer Draak een Verzaker zou redden, maar dat maakt niet uit. We kunnen hem ook niet Helen. Ze zijn stervende. Allebei.’
‘Laat Min, Elayne en Aviendha hierheen komen,’ herhaalde Perijn. Hij aarzelde. ‘Hebben ze het allemaal overleefd?’
‘Dat Aiel-meisje is er slecht aan toe,’ zei Flin. ‘Ze kwam het kamp in struikelen, half gedragen door een verschrikkelijk uitziende Aes Sedai die een Poort voor haar had gemaakt. Ze zal het wel overleven, maar ik weet niet of ze ooit weer goed zal kunnen lopen.’
‘Laat het ze weten. Hun allemaal.’
Flin knikte, en Perijn stapte naar buiten, achter Nynaeve aan. Hij vond wat hij had gehoopt te zien, de reden waarom ze zo snel was vertrokken. Vlak voor de tent hield Lan haar stevig vast. De man oogde al even bebloed en moe als Perijn. Hun blikken kruisten, en ze knikten naar elkaar.
‘Een paar windvindsters hebben een Poort geopend van hier naar Merrilor,’ vertelde Lan. ‘De Duistere is weer opgesloten. De Verwoeste Landen staan in bloei en er kunnen hier weer Poorten worden geopend.’
‘Dank je,’ zei Perijn, die langs hem heen liep. ‘Heeft iemand... iets van Faile gehoord?’
‘Nee, smid. De hoornblazer heeft haar als laatste gezien, maar ze liet hem achter en ging het slagveld op om de Trolloks bij hem weg te lokken. Het spijt me.’
Perijn knikte. Hij had al met Mart gesproken, en met Olver. Het leek erop dat... dat hij gedachten aan wat er moest zijn gebeurd nog niet had toegelaten.
Denk daar niet aan, vertelde hij zichzelf. Waag het niet. Hij vermande zich en ging op zoek naar de Poort waar Lan het over had gehad.
‘Mag ik even storen?’ vroeg Loial aan de Speervrouwen die bij de tent zaten. ‘Hebben jullie Martrim Cauton gezien?’
‘Oosquai?’ vroeg een van hen lachend, en ze hield een buidel omhoog.
‘Nee, nee,’ zei Loial. ‘Ik moet Martrim Cauton vinden om zijn verslag van de strijd te horen, snap je. Nu hij het nog helder voor ogen heeft. Ik wil dat iedereen me vertelt wat ze gezien en gehoord hebben, zodat ik het kan opschrijven. Er zal nooit een betere tijd voor zijn.’ En, gaf hij vanbinnen toe, hij wilde Mart en Perijn zien. Zien dat het goed met ze ging. Er was zoveel gebeurd, hij wilde met zijn vrienden praten en zeker weten dat alles goed met ze was. Met wat er met Rhand gebeurde...
De Aielvrouw glimlachte dronken naar hem. Loial zuchtte en liep verder door het kamp. De dag liep ten einde. De dag van de Laatste Slag! Het was nu de Vierde Eeuw, toch? Kon een eeuw midden op de dag beginnen? Dat zou lastig zijn voor de kalenders, of niet? Maar iedereen was het eens. Rhand had exact om noen de Bres verzegeld.
Loial liep door. Ze waren niet weggegaan bij de voet van Shayol Ghul. Nynaeve zei dat ze bang was om Rhand te verplaatsen. Loial bleef zoeken, in tenten gluren. In de volgende vond hij de getaande generaal Ituralde, omringd door vier Aes Sedai.
‘Luister,’ zei Ituralde. ‘Ik heb de koningen van Arad Doman heel mijn leven gediend. Ik heb geloften afgelegd.’
‘Alsalam is dood,’ zei Saerin Sedai, die naast de stoel stond. ‘Iemand moet naar voren stappen en de troon bezetten.’
‘Saldea is misschien wel een chaos,’ voegde ElswelI Sedai eraan toe. ‘De opvolging is een puinhoop, met de banden die het nu met Andor heeft. Arad Doman kan /.ich geen opvolgingsoorlog veroorloven. Jij moet de troon innemen, Rodel Ituralde. En snel.’
‘De koopliedenraad...’
‘Allemaal dood of verdwenen,’ zei een andere Aes Sedai.
‘Ik heb geloften afgelegd...’
‘En wat zou je koning willen dat je deed?’ vroeg Yukiri Sedai. ‘Het koninkrijk maar laten rotten, of het in de handen van indringers laten vallen? U moet sterk zijn, heer Ituralde. Dit is geen tijd waarin Arad Doman zonder leider moet zitten.’
Loial glipte hoofdschuddend weg. Hij had medelijden met die man. Viér Aes Sedai. Ituralde zou gekroond zijn voordat de dag om was.