Выбрать главу

‘Laat me vrij!’ riep Moghedien, klauwend naar de a’dam. ‘Laat me vrij, jij...’

De pijn dwong haar kronkelend op de grond.

‘Ik heet Shanan,’ zei de sul’dam toen een andere vrouw met een damane op sleeptouw kwam aanlopen. ‘Maar jij mag me meesteres noemen. Ik denk dat we snel terug moeten naar Ebo Dar.’

Haar metgezel knikte, en de damane maakte een Poort.

Ze moesten Moghedien erdoorheen slepen.

Nynaeve stapte uit de Helingstent bij Shayol Ghul. De zon was zo goed als onder.

‘Hij is dood,’ fluisterde ze tegen de kleine menigte die zich buiten had verzameld.

Het uitspreken van die woorden voelde alsof ze een baksteen op haar eigen voeten liet vallen. Ze huilde niet. Ze had die tranen al vergoten. Dat betekende nog niet dat ze geen pijn voelde.

Lan stapte achter haar de tent uit en sloeg zijn arm om haar schouder. Ze legde haar hand op de zijne. Min en Elayne keken elkaar aan.

Gregorin fluisterde tegen Darlin, die halfdood in de resten van zijn tent was gevonden. Ze keken allebei fronsend naar de vrouwen. Nynaeve hoorde iets van wat Gregorin zei. ‘... had wel verwacht dat die woesteling van een Aiel harteloos zou zijn, en misschien de koningin van Andor ook, maar die andere? Geen traan.’

‘Ze zijn geschokt,’ antwoordde Darlin.

Nee, dacht Nynaeve, kijkend naar Min en Elayne. Die drie weten iets wat ik niet weet. Ik zal het uit ze moeten slaan.

‘Ogenblikje,’ zei Nynaeve, die wegliep bij Lan.

Hij liep achter haar aan.

Ze trok haar wenkbrauw naar hem op.

‘De komende paar weken kom je niet van me af, Nynaeve,’ zei hij, en er kwam liefde door de binding. ‘Zelfs al wil je dat.’

‘Koppige os,’ gromde ze. ‘Voor zover ik het me herinner, was jij degene die met alle geweld mij wilde achterlaten zodat je in je eentje je zogenaamde lot tegemoet kon gaan.’

‘En daar had je gelijk in,’ zei Lan. ‘Zoals zo vaak.’ Hij zei het zo rustig dat het moeilijk was om nog kwaad op hem te blijven.

Bovendien waren het de vrouwen waar ze kwaad op was. Ze koos eerst Aviendha en liep naar haar toe, met Lan aan haar zijde.

‘Nu Rhuarc dood is,’ zei Aviendha tegen Sorilea en Bair, ‘denk ik dat wat ik heb gezien móét kunnen veranderen. Het fs al veranderd.’

‘Ik heb je visioen gezien, Aviendha,’ zei Bair. ‘Of iets wat erop leek, maar dan door andere ogen. Ik denk dat het een waarschuwing is voor iets wat we niet mogen laten gebeuren.’

De andere twee knikten, keken naar Nynaeve en lieten hun gezichten verstrakken als Aes Sedai. Aviendha was even erg als de anderen, volkomen kalm terwijl ze in haar stoel zat met verband om haar voeten. Ze zou misschien op een dag weer lopen, maar ze zou nooit meer vechten.

‘Nynaeve,’ zei Aviendha.

‘Heb je me horen zeggen dat Rhand overleden is?’ vroeg Nynaeve. ‘Hij is rustig ingeslapen.’

‘Hij die gewond was, is ontwaakt uit de droom,’ zei Aviendha op gelijkmatige toon. ‘Zo gaat het voor iedereen. Zijn dood is gekomen in grootsheid, en hij zal worden gevierd in grootsheid.’

Nynaeve boog zich naar haar toe. ‘Luister,’ siste ze, en ze omhelsde de Bron. ‘Voor de dag ermee. Ik heb jou gekozen omdat jij niet voor me weg kunt lopen.’

Aviendha liet heel even iets zien wat angst kon zijn. Het was meteen weer verdwenen. ‘Laten we zijn brandstapel voorbereiden.’

Perijn rende door de wolfsdroom. Alleen.

Andere wolven huilden van verdriet om zijn verdriet. Als hij weg was, zouden ze hun feestelijkheden hervatten, maar dat maakte hun medeleven nog niet minder echt.

Hij huilde niet. Hij schreeuwde niet. Hij werd Jonge Stier, en hij rende.

Hij wilde hier niet zijn. Hij wilde slapen, echt slapen. Daar kon hij de pijn niet voelen. Hier wel.

Ik had haar niet moeten achterlaten.

Een gedachte van mensen. Waarom sloop die naar binnen?

Maar wat kon ik anders? Ik had beloofd haar niet als glas te behandelen.

Rennen. Hard rennen. Rennen tot de uitputting kwam!

Ik moest naar Rhand. Ik móést. Maar daarmee heb ik haar in de steek gelaten!

In een flits naar Tweewater. Weer eruit, langs de rivier. De Woestenij, en terug, een lange tocht naar Falme.

Hoe kon er van me verwacht worden dat ik ze allebei vasthield en dan één van hen liet gaan?

Naar Tyr. Toen naar Tweewater. Een waas, grommend, zo snel rennend als hij kon. Hier. Hier was hij met haar getrouwd.

Hier huilde hij.

Caemlin, Cairhien, Dumais Bron.

Hier had hij een van hen gered.

Cairhien, Geldan, Malden.

Hier had hij een andere gered.

Twee krachten in zijn leven. Ze hadden allebei aan hem getrokken. Jonge Stier viel uiteindelijk neer bij heuvels ergens in Andor. Een bekende plek.

De plek waar ik Elyas ontmoette.

Hij werd Perijn weer. Zijn gedachten waren geen wolvengedach-ten, zijn zorgen geen wolvenzorgen. Hij staarde naar de hemel die nu, na Rhands offer, onbewolkt was. Hij had bij zijn vriend willen zijn toen die stierf.

Deze keer zou hij bij Faile zijn waar zij was gestorven.

Hij wilde wel schreeuwen, maar het zou niets uithalen. ‘Ik moet loslaten, hè?’ fluisterde hij naar die hemel. ‘Licht. Dat wil ik niet. Ik had geleerd. Ik had geléérd van Malden. Ik heb het niet nog eens gedaan! Deze keer deed ik wat ik moest doen.’

Ergens verderop krijste een vogel. Wolven huilden. Jaagden.

‘Ik heb geleerd...’

De kreet van een vogel.

Het klonk als een valk.

Perijn sprong overeind en draaide om zijn as. Daar. Hij verdween in een ogenblik en verscheen op een open veld dat hij niet herkende. Nee, hij kende dit veld wel. Hij kende het! Dit was Merrilor, maar dan zonder het bloed, zonder dat het gras was omgewoeld tot modder, zonder dat het land opgeblazen en verwoest was.

Hier had hij ooit een valkje gevonden – zo klein als zijn hand – dat zachtjes piepte omdat het met een gebroken pootje vastzat onder een steen. De hartslag van het beestje was zwak geweest.

Perijn brulde toen hij wakker werd en zich een weg uit de wolfsdroom klauwde. Hij stond op een veld vol lichamen en schreeuwde naar de nachthemel. Zoekers verderop stoven verschrikt weg.

Waar? Kon hij in het donker diezelfde plek nog vinden? Hij rende struikelend over lijken, door kuilen ontstaan door geleiders of draken. Hij bleef staan en keek naarstig om zich heen. Waar? Waar?

Bloemige zeep. Een spoortje reukwater in de lucht. Perijn rende ernaartoe en gooide zijn hele gewicht tegen het karkas van een reusachtige Trollok, die bijna borsthoog op een stapel andere lichamen lag. Eronder vond hij het karkas van een paard. Niet in staat werkelijk na te denken bij wat hij deed, of over de kracht die ervoor nodig was, trok Perijn het paard opzij.

Eronder lag Faile bebloed in een ondiepe kuil in de grond, en ze ademde onregelmatig. Perijn slaakte een kreet, liet zich op zijn knieën vallen, wiegde haar in zijn armen en ademde haar geur in.

Het kostte hem slechts twee hartslagen om hen te verplaatsen naar de wolfsdroom, Faile naar Nynaeve ver in het noorden te dragen en de wolfsdroom weer te verlaten. Een paar tellen later voelde hij dat ze werd Geheeld in zijn armen, omdat hij haar zelfs daarvoor niet wilde loslaten.

Faile, zijn valk, trilde en bewoog zich. Toen opende ze haar ogen en glimlachte naar hem.

‘Nynaeve weet iets,’ zei Birgitte.

De andere Helden waren weg. Birgitte bleef nog toen de avond inviel. Verderop bereidden soldaten de brandstapel voor Rhand Altor voor.

Birgitte kon niet veel langer blijven, maar voorlopig... ja, ze kon blijven. Een tijdje. Het Patroon zou het toestaan.

‘Elayne?’ vroeg Birgitte. ‘Weet jij iets? Over de Draak?’

Elayne haalde haar schouders op in het afnemende licht. De twee stonden achter aan de menigte die zich had verzameld om te kijken naar het aansteken van de brandstapel van de Herrezen Draak.