‘Ik weet wat je wilt doen,’ zei Birgitte tegen Elayne. ‘Met de Hoorn.’
‘En wat wil ik dan doen?’
‘Hem houden,’ zei Birgitte, ‘en de jongen. Je wilt hem hebben als Andoraanse schat, misschien zelfs als nationaal wapen.’
‘Misschien.’
Birgitte glimlachte. ‘Dan is het maar goed dat ik hem heb weggestuurd.’
Elayne draaide zich naar haar om en negeerde de mensen die Rhands brandstapel voorbereidden. ‘Wat?’
‘Ik heb Olver weggestuurd,’ zei Birgitte. ‘Met een paar wachters die ik vertrouw. Ik heb tegen Olver gezegd dat hij een plek moest vinden waar niemand zou zoeken, een plek die hij kon vergeten, en de Hoorn erin moest gooien. Bij voorkeur ergens op de oceaan.’ Elayne siste zachtjes, maar toen draaide ze zich weer naar de brandstapel om. ‘Onuitstaanbaar mens.’ Ze aarzelde. ‘Dank je dat je me die beslissing hebt bespaard.’
‘Ik dacht al wel dat je er zo over zou denken.’ Eigenlijk had Birgitte aangenomen dat het een hele tijd zou duren voordat Elayne het zou begrijpen. Maar Elayne was in de afgelopen weken gegroeid. ‘Maar goed, ik moet verre van onuitstaanbaar zijn, aangezien jij me de afgelopen maanden zo geweldig goed hebt uitgestaan.’
Elayne keek haar weer aan. ‘Dat klinkt als een afscheid.’
Birgitte glimlachte. Ze voelde het soms, als het eraan kwam. ‘Dat is het ook.’
Elayne keek verdrietig. ‘Moet dat?’
‘Ik herrijs, Elayne,’ fluisterde Birgitte. ‘Nu. Ergens staat een vrouw op het punt een kind te baren, en ik ga naar dat lichaam. Het gebeurt al.’
‘Ik wil je niet verliezen.’
Birgitte grinnikte. ‘Nou, misschien komen we elkaar weer tegen.
Wees blij voor me, Elayne. Dit betekent dat de cyclus doorgaat. Ik kan weer bij hem zijn. Gaidal... Ik zal alleen een paar jaar jonger zijn dan hij.’
Elayne pakte haar arm en haar ogen werden vochtig. ‘Liefde en vrede, Birgitte. Dank je.’
Birgitte glimlachte, sloot haar ogen en liet zichzelf wegzweven.
Terwijl de avond over het land viel, keek Tam omhoog naar wat ooit de meest gevreesde plek van alle was geweest. Shayol Ghul. De laatste flikkeringen van daglicht onthulden dat hier planten groeiden, bloemen bloeiden, gras opgroeide rondom gevallen wapens en over doden.
Is dit jouw geschenk aan ons, jongen, vroeg hij zich af. Een laatste geschenk?
Tam draaide zich om en stak zijn fakkel aan bij de kleine, flakkerende vlam die in de kuil naast hem knetterde. Hij stapte naar voren, langs rijen van mensen. Ze hadden niet veel mensen verteld over Rhands uitvaart. Dan zou iedereen hebben willen komen. Misschien verdiende iedereen het ook wel om te komen. Tam hield het liever bescheiden.
Rhand kon eindelijk rusten.
Hij liep langs mensen met gebogen hoofden. Niemand had licht bij zich, behalve Tam. De anderen wachtten in het donker, een kleine menigte van misschien tweehonderd mensen om de lijkbaar heen. Tams fakkel wierp een oranje gloed over de ernstige gezichten.
’s Avonds, zelfs met zijn licht, was het moeilijk om Aiel van Aes Sedai of Tweewaterse man van Tyreense koning te onderscheiden. Allemaal waren ze omtrekken in de nacht, die het lichaam van de Herrezen Draak groetten. Tam stapte naar het lijk toe en keek in het licht van het vuur naar het gezicht van zijn zoon. Hij veegde de tranen niet uit zijn ogen.
Je hebt het goed gedaan. Mijn jongen... je hebt het zó goed gedaan.
Met eerbiedige hand stak hij de brandstapel aan.
Min stond voor aan de menigte. Ze keek toe terwijl Tam, met hangende schouders, zijn hoofd boog voor de vlammen. Uiteindelijk liep de man terug en sloot zich aan bij de mensen uit Tweewater. Abel Cauton omhelsde hem en fluisterde zijn vriend zachtjes toe.
Hoofden in de nacht, schaduwen, draaiden zich om naar Min, Aviendha en Elayne. Ze verwachtten iets van hen drieën.
Ernstig stapte Min met de andere twee naar voren. Aviendha had de hulp van twee Speervrouwen nodig om te lopen, hoewel ze wel kon staan als ze op Elayne steunde. De Speervrouwen trokken zich terug en lieten hen drieën achter bij de brandstapel. Elayne en Min stonden samen met haar te kijken naar het vuur dat Rhands lijk verteerde.
‘Ik heb dit gezien,’ zei Min. ‘Ik wist dat het zou komen, al op de eerste dag dat ik hem ontmoette. Wij drieën, hier, samen.’
Elayne knikte. ‘En nu?’
‘Nu...’ zei Aviendha. ‘Nu zorgen we dat iedereen écht gelooft dat hij er niet meer is.’
Min knikte en voelde het pulserende gebons van de binding achter in haar geest. Die werd met het ogenblik sterker.
Rhand Altor – gewoon Rhand Altor – werd wakker in een donkere tent, alleen. Iemand had een kaars laten branden naast zijn slaapvlonder.
Hij ademde diep in en rekte zich uit. Hij voelde zich alsof hij lang en diep had geslapen. Zou hij geen pijn moeten hebben? Stram moeten zijn? Beurs? Hij voelde niets van dat alles.
Hij reikte naar zijn zij en voelde daar geen wonden. Geen wonden. Voor het eerst in jaren was er geen pijn. Hij wist bijna niet wat hij ervan moest denken.
Toen keek hij omlaag en zag dat de hand die zijn zij betastte zijn eigen linkerhand was. Hij lachte en stak hem voor zich omhoog. Een spiegel, dacht hij. Ik heb een spiegel nodig.
Hij vond er een achter het volgende gordijn in de tent. Kennelijk was hij helemaal alleen gelaten. Hij hield de kaars omhoog en keek in de kleine spiegel. Moridins gezicht keek terug.
Rhand raakte zijn gezicht aan, betastte het. In zijn rechteroog hing één Saa, zwart, in de vorm van een drakentand. Hij bewoog niet.
Rhand haalde diep adem en ging terug naar het gedeelte van de tent waar hij was ontwaakt. Lamans zwaard lag op een net stapeltje verschillende kledingstukken. Alivia had kennelijk niet geweten wat hij zou willen dragen. Zij was natuurlijk degene geweest die die dingen voor hem had neergelegd, samen met een buidel munten uit verschillende landen en van verschillende waarde. Ze had nooit veel om kleding of geld gegeven, maar ze had geweten dat hij het allebei nodig zou hebben.
Zij zal je helpen sterven. Rhand schudde zijn hoofd, kleedde zich aan, pakte de munten en het zwaard en glipte de tent uit. Iemand had een goed paard achtergelaten, een gevlekte ruin, die een stukje verderop stond. Die zou hem goed dienen. Van Herrezen Draak tot paardendief. Hij grinnikte in zichzelf. Hij zou zonder zadel moeten rijden.
Hij aarzelde. Verderop in de duisternis stonden mensen te zingen. Dit was Shayol Ghul, maar niet zoals hij het zich herinnerde. Een bloeiend Shayol Ghul, vol met leven.
Het lied dat ze zongen was een begrafenislied van de Grenslanders. Rhand leidde het paard door de nacht en ging wat dichterbij. Hij tuurde tussen de tenten door naar drie vrouwen die bij een brandstapel stonden.
Moridin, dacht hij. Hij wordt met alle eer gecremeerd als de Herrezen Draak.
Rhand ging achteruit, besteeg de ruin en bereidde zich voor om te gaan. Terwijl hij dat deed, zag hij een gedaante die niet bij het vuur stond. Een eenzame gedaante, die naar hem keek terwijl alle andere ogen van hem afgewend waren.
Cadsuane. Ze bekeek hem van top tot teen en haar ogen weerspiegelden het licht van Rhands brandstapel. Rhand knikte, wachtte even, wendde zijn paard en gaf het de sporen.
Cadsuane keek hem na.
Merkwaardig, dacht ze. Die ogen hadden haar vermoedens bevestigd. Dat zou iets zijn wat ze kon gebruiken. Nou, dan hoefde ze niet langer naar deze nepuitvaart te blijven kijken.
Ze draaide zich om en zocht zich een weg door het kamp, en daar liep ze recht een hinderlaag in.
‘Saerin,’ zei ze toen de vrouwen om haar heen kwamen lopen. ‘Yukiri, Lyrelle, Rubinde, Wat is dit?’
‘We willen graag begeleiding,’ antwoordde Rubinde.
‘Begeleiding?’ Cadsuane snoof. ‘Vraag het de nieuwe Amyrlin, als je eenmaal een arme vrouw hebt gevonden die je die baan kunt opdringen.’
De andere vrouwen bleven met haar meelopen.
Toen het tot haar doordrong, bleef Cadsuane ineens staan.