Выбрать главу

En toch was hij met haar meegegaan. Een goede man, Baile Domon. Een van de betere die ze had leren kennen in deze onbekende landen, ondanks onappetijtelijke handeltjes in zijn verleden. Dat lag achter hem. Hij begreep dan misschien niet goed hoe het werkelijk hoorde, maar hij deed zijn best.

‘Wat een aanblik,’ zei hij, uitkijkend over de stille zee van lichtjes. ‘Wat wil je nu doen?’

‘Nynaeve Almaeren of Elayne Trakand zoeken.’

Baile krabde in zijn baard; hij droeg hem in de Illiaanse stijl, met een geschoren bovenlip. Zijn hoofdhaar had een ongelijkmatige lengte; hij was opgehouden een deel van zijn hoofd kaal te scheren toen ze hem had bevrijd. Dat had ze natuurlijk gedaan om met hem te kunnen trouwen.

Het was beter zo; dat geschoren hoofd zou hier aandacht hebben getrokken. Hij had het best goed gedaan als so’jhin zodra bepaalde... vraagstukken eenmaal waren opgelost. Maar uiteindelijk had ze moeten toegeven dat Baile Domon niet voorbestemd was om so’jhin te zijn. Hij was een te ruwe strandkei, en geen enkele branding zou ooit die scherpe kantjes verzachten. En zo zag ze hem ook het liefst, hoewel ze dat nooit hardop zou zeggen.

‘Het is al laat, Leilwin,’ zei hij. ‘Misschien moeten we tot morgenochtend wachten.’

Nee. Er hing een stilte over de kampen, dat wel, maar het was niet de stilte van de slaap. Het was de stilte van schepen die op de juiste wind wachtten.

Ze wist niet veel van wat hier gaande was; ze had in Tar Valon geen vragen durven stellen, bang dat haar tongval haar zou verraden als Seanchaanse. Een samenkomst zo groot als deze ontstond niet zonder grondige voorbereiding. Ze was verbaasd over de immense schaal ervan; ze had gehoord van de bijeenkomst hier, waar de meeste Aes Sedai naartoe waren gegaan, maar dit was groter dan ze had voorzien.

Leilwin stak het terrein over en Baile volgde haar naar de groep bedienden uit Tar Valon met wie ze hadden mogen meereizen dankzij Bailes smeergeld. Zij was daar niet mee ingenomen geweest, maar ze had niets anders kunnen bedenken. Ze probeerde niet te veel te denken aan zijn oorspronkelijke contactpersonen in Tar Valon. Nou, als ze toch nooit meer op een schip kwam, dan zou Baile ook geen mogelijkheid meer hebben om te smokkelen. Dat was een schrale troost.

Je bent scheepskapitein. Dat is alles wat je kent, alles wat je wilt. En nu, Scheeploos. Ze huiverde en balde haar vuisten om zichzelf ervan te weerhouden haar armen om haar lichaam te slaan. Dat ze de rest van haar dagen in deze onveranderlijke landen zou moeten doorbrengen, zich nooit meer sneller zou voortbewegen dan een paard, nooit meer de zilte lucht boven de diepe zee zou ruiken, nooit meer haar boeg op de horizon zou richten, het anker lichten, de zeilen hijsen en dan gewoon...

Ze vermande zich. Nynaeve en Elayne zoeken... Ze was dan misschien Scheeploos, maar ze zou zich niet in de diepten laten wegzakken om te verdrinken. Ze bepaalde haar koers en begon te lopen. Baile dook een beetje ineen en probeerde argwanend overal tegelijk te kijken. Hij keek ook een paar keer zijdelings naar haar, met zijn lippen op elkaar geperst tot een streep. Ze wist inmiddels wat dat betekende.

‘Wat is er?’ vroeg ze.

‘Leilwin, wat doen we hier?’

‘Dat heb ik je al verteld. We moeten op zoek...’

‘Ja, maar waaróm? Wat denk je dat ze gaan doen? Het zijn wel Aes Sedai.’

‘Ze hebben me al eerder goed behandeld.’

‘En daarom denk je dat ze ons onderdak zullen bieden?’ ‘Misschien.’ Ze keek hem aan. ‘Zeg het, Baile. Er ligt iets op je tong.’

Hij zuchtte. ‘Waarom moeten we onderdak zoeken, Leilwin? We zouden ook ergens een schip kunnen regelen. In Arad Doman, waar geen Aes Sedai of Seanchanen zijn.’

‘Een schip onder mijn leiding zou niet het soort schip zijn dat jou bevalt.’

Hij keek haar met een vlakke blik aan. ‘Ik weet best hoe ik eerlijk handel moet drijven, Leilwin. Het zou heus geen...’

Ze hief haar hand om hem de mond te snoeren en legde die toen op zijn schouder. Ze bleven op het pad staan. ‘Ik weet het, liefste. Ik weet het. Ik praat alleen maar ter afleiding, om ons tollend een stroming in te sturen die nergens heen gaat.’

‘Waarom?’

Dat ene woordje stak haar als een splinter onder haar vingernagel. Waarom? Waarom was ze helemaal hierheen gekomen, meereizend met Martrim Cauton, waardoor ze gevaarlijk dicht bij de Dochter van de Negen Manen was beland? ‘Mijn volk heeft ernstige misvattingen over de wereld, Baile. Daardoor scheppen ze onrecht.’

‘Ze hebben je verstoten, Leilwin,’ zei hij zacht. ‘Je bent niet langer een van hen.’

‘Ik zal altijd een van hen zijn. Mijn naam is me afgenomen, maar niet mijn bloed.’

‘Het spijt me dat ik je heb beledigd.’

Ze knikte kort. ‘Ik ben nog steeds trouw aan de Keizerin, moge zij eeuwig leven. Maar de damane... die vormen de fundering van haar bewind. Zij zijn het middel waarmee ze orde schept, waarmee y.e het Keizerrijk bijeenhoudt. En de damane zijn een leugen.’

Sul’dam konden geleiden. Dat talent viel aan te leren. Zelfs nu nog, maanden nadat ze de waarheid had ontdekt, kon haar geest niet .«11e implicaties bevatten. Een ander zou misschien meer belangstelling hebben gehad voor het politieke voordeel; een ander zou misschien naar Seanchan zijn teruggekeerd en die kennis hebben gebruikt om macht te verwerven. Leilwin wenste bijna dat ze dat had gedaan. Bijna.

Maar de smeekbeden van de sul’dam... en dat ze die Aes Sedai had leren kennen, die zo anders waren dan ze had gedacht...

Er moest iets gebeuren. Zou ze alleen niet het hele Keizerrijk kunnen laten ineenstorten door dat te doen? Ze moest haar zetten heel, heel zorgvuldig overdenken, als in de laatste ronde van een spelletje «hal.

De twee liepen in het donker achter een rij bedienden aan; er was altijd wel ergens een Aes Sedai die bedienden op pad stuurde om iets te gaan halen wat in de Witte Toren was achtergebleven, dus liepen er vaak mensen heen en weer, en dat kwam Leilwin goed uit. Ze liepen langs de rand van het Aes Sedai-kamp zonder staande te worden gehouden.

Ze was verbaasd om hoe gemakkelijk het allemaal ging, totdat ze enkele mannen langs het pad zag. Je zou ze zomaar over het hoofd zien; om de een of andere reden gingen ze op in hun omgeving, vooral in het donker. Leilwin zag ze pas toen een van hen in beweging kwam, bij de anderen weg stapte en vlak achter Baile en haar kwam lopen.

Al snel werd duidelijk dat hij hen twee had uitgekozen. Misschien kwam het door hoe ze liepen, hun houding. Ze hadden zich zo eenvoudig mogelijk gekleed, hoewel Bailes baard hem herkenbaar maakte als Illianer.

Leilwin bleef staan, legde haar hand op Bailes arm en draaide zich om naar de man achter hen. Een zwaardhand, nam ze aan, op basis van wat ze over hen had gehoord.

De zwaardhand beende naar hen toe. Ze bevonden zich nog aan de rand van het kamp, waar de tenten in kringen stonden opgesteld. Vanuit haar ooghoeken had ze al opgemerkt dat enkele van die tenten gloeiden van een licht dat te onbeweeglijk was om van een kaars of lamp te komen.

‘Ho,’ zei Baile, die vriendelijk een hand naar de zwaardhand opstak. ‘We zoeken een Aes Sedai genaamd Nynaeve Almaeren. Of als zij hier niet is, dan misschien Elayne Trakand?’

‘Die verblijven geen van beiden in dit kamp,’ antwoordde de zwaardhand. Hij was een kleine man, maar wel stevig. Hij zou een goede zeeman zijn met die gespierde benen. Zijn gelaatstrekken oogden... onvoltooid. Uit steen gehouwen door een beeldhouwer die halverwege zijn belangstelling voor het werkstuk had verloren.

‘Ach,’ zei Baile. ‘Dat is dan onze fout. Kunt u ons vertellen waar ze wel kamperen? Het is nogal dringend, ziet u.’ Hij sprak gladjes, met gemak. Baile kon best innemend zijn, als het moest. Veel innemender dan Leilwin.