Выбрать главу

‘Ik had je moeten bijstaan, kennelijk,’ mompelde Leilwin.

‘Dat heb ik je geprobeerd uit te leggen,’ zei Baile grimmig. ‘Al zo vaak, het Licht verzenge me.’

‘Bah,’ zei Nynaeve, die haar hand tegen haar voorhoofd drukte. ‘Wat doe je hier, Egeanin? Ik had gehoopt dat je dood was. Als je was omgekomen bij een poging je aan je eed te houden, dan had ik je niets kwalijk kunnen nemen.’

Ik heb hem zelf aan Suroth overhandigd, dacht Leilwin. Een prijs betaald voor mijn leven, mijn enige uitweg.

‘Nou?’ Nynaeve keek haar kwaad aan. ‘Vertel op, Egeanin.’

‘Dat is niet langer mijn naam.’ Leilwin liet zich op haar knieën zakken. ‘Dat is me allemaal afgenomen, en ook mijn eer, zo blijkt nu. Ik geef mezelf aan je als betaling.’

Nynaeve snoof minachtend. ‘Anders dan jullie Seanchanen houden wij geen mensen alsof het dieren zijn.’

Leilwin stond niet op. Baile legde zijn hand op haar schouder, maar hij probeerde haar niet overeind te trekken. Hij begreep nu waarom ze dit moest doen. Hij was bijna beschaafd.

‘Kom overeind,’ snauwde Nynaeve. ‘Licht, Egeanin. Vroeger was je altijd zo sterk dat je stenen fijnkauwde en zand uitspuugde.’

‘Die kracht dwingt me nu juist,’ zei ze, en ze sloeg haar blik neer. Begreep Nynaeve niet hoe moeilijk dit voor haar was? Het zou eenvoudiger zijn om haar eigen keel door te snijden, maar ze had niet langer voldoende eer om zo’n gemakkelijke uitweg te kiezen.

‘Sta op!’

Leilwin deed wat haar gezegd werd.

Nynaeve griste haar mantel van een veldbed en sloeg hem om zich heen. ‘Kom mee. We gaan naar de Amyrlin. Misschien weet zij wat ze met je moet aanvangen.’

Nynaeve beende de tent uit, en Leilwin volgde. Haar besluit was genomen. Er was maar één pad dat nu nog voor haar open lag, één uitweg om nog een greintje eer te redden, en misschien om haar te helpen de leugens te overleven die ze zichzelf al zo lang vertelde.

Leilwin Scheeploos behoorde nu toe aan de Witte Toren. Wat ze ook zeiden, wat ze ook met haar zouden doen, dat feit zou niet veranderen. Ze was hun bezit. Ze zou de da’covale worden van die Amyrlin en de storm uitzitten als een schip waarvan de zeilen waren verscheurd door de wind.

Misschien kon ze met wat er nog van haar eer restte het vertrouwen van die vrouw verdienen.

‘Dit is onderdeel van een oude pijnremedie uit de Grenslanden,’ zei Melten, die het verband om Talmanes’ zij verwijderde. ‘Het blaarblad vertraagt de besmetting die is achtergelaten door dat vervloekte metaal.’

Melten was een slanke man met een flinke bos haar. Hij kleedde zich als een Andoraanse houthakker, in een eenvoudig hemd met een mantel, maar hij sprak als een Grenslander. In zijn buidel had hij een stel gekleurde ballen waarmee hij soms kunsten vertoonde voor de andere leden van de Bond. Hij moest in een vroeger leven speelman zijn geweest.

Je zou een man als hij niet verwachten bij de Bond, maar eigenlijk gold dat voor hen allemaal.

‘Ik weet niet hoe ’t het gif onderdrukt,’ vervolgde Melten, ‘maar het werkt. Maar dit is geen natuurlijk gif, moet u weten. Je kunt het er niet uit zuigen.’

Talmanes drukte zijn hand tegen zijn zij. De brandende pijn voelde aan alsof er doorntakken onder zijn huid door kropen en met elke beweging zijn vlees scheurden. Hij vóélde hoe het gif zich door zijn lichaam verspreidde. Licht, wat deed het een pijn.

Verderop baanden de mannen van de Bond zich een weg door Caemlin naar het paleis. Ze waren binnengekomen door de zuidelijke poort en hadden de troepen huurlingen – onder leiding van Sandip – achtergelaten om de westelijke poort te verdedigen.

Als er nog ergens in de stad menselijk verzet was, zou het in het paleis zijn. Helaas zwierven er bendes Trolloks rond tussen de plek waar Talmanes zich bevond en het paleis. Links en rechts kwamen ze die monsters tegen en moesten ze gevechten leveren.

Talmanes zou pas ontdekken of daarboven nog mensen standhielden als hij daar aankwam. Dat betekende dat hij zijn mannen naar het paleis moest leiden, de hele weg vechtend, en dat de mogelijkheid bestond dat ze niet meer terug konden als een van die zwervende Trollok-bendes zich achter hen opstelde. Maar er zat niets anders op. Hij moest uitzoeken wat er – misschien – nog restte van de verdediging bij het paleis. Van daaruit kon hij verder de stad in komen en proberen de draken te bemachtigen.

Er hing een stank van rook en bloed in de lucht; tijdens een korte onderbreking in de gevechten hadden ze dode Trolloks langs de kant van de straat moeten opstapelen om de weg vrij te maken.

Ze troffen ook in dit deel van de stad overlevenden aan, hoewel het geen grote aantallen waren. Een stroompje, misschien, dat aangezogen werd vanuit de duisternis terwijl Talmanes en de Bond stukken van de doorgaande weg naar het paleis in handen kregen. Deze vluchtelingen eisten geen van allen dat de Bond hun bezittingen beschermde of hun huizen redde; ze huilden van blijdschap toen ze ontdekten dat er mogelijk nog redding voor hen was. Madwin had tot taak gekregen ze langs de doorgang die de Bond had vrijgemaakt veilig de stad uit te leiden.

Talmanes keek naar het paleis boven op de heuvel, dat amper zichtbaar was in de nacht. Hoewel het grootste deel van de stad in brand stond, gold dat niet voor het paleis; de witte muren leken als spoken in de rokerige nachtlucht te zweven. Geen brand. Dat móést toch op verzet wijzen? Zouden de Trolloks dat gebouw niet als een van de eerste in de stad hebben aangevallen?

Hij had verkenners langs de straat vooruitgestuurd om de mannen – en zichzelf – een korte adempauze te gunnen.

Melten bond Talmanes’ kompres stevig vast.

‘Dank je, Melten,’ zei Talmanes. ‘Ik voel nu al dat het werkt. Maar je zei dat dit een deel was van de remedie tegen de pijn. Wat is het andere deel?’

Melten haalde een metalen veldfles van zijn riem en gaf hem die. ‘Shienaraanse brandewijn, extra sterk.’

‘Het is niet slim om te drinken tijdens een strijd, man.’

‘Pak aan,’ zei Melten zacht. ‘Hou die fles bij u en drink er goed van, heer. Anders staat u binnen het uur al niet meer overeind.’ Talmanes aarzelde, maar toen pakte hij de veldfles aan en nam een grote slok. De drank brandde even erg als de wond. Hij hoestte en stopte de brandewijn weg. ‘Volgens mij heb je de verkeerde fles meegenomen, Melten. Dit spul komt regelrecht uit een looikuip.’ Melten snoof. ‘En dan zeggen ze nog dat er met u niet te lachen valt, heer Talmanes.’

‘Dat is ook zo,’ zei Talmanes. ‘Blijf in de buurt met dat zwaard van je.’

Melten knikte met ernstige ogen. ‘Gruwvloek,’ fluisterde hij. ‘Wat?’

‘Een Grenslandertitel. U hebt een Schim gedood. Gruwvloek.’

‘Dat schepsel had al zeventien pijlen in z’n lijf.’

‘Maakt niet uit.’ Melten sloeg hem op de schouder. ‘Gruwvloek. Als u de pijn niet meer kunt verdragen, steek dan twee vuisten naar me op. Ik zal zorgen dat het snel gebeurt.’

Talmanes stond op, niet in staat een kreun te onderdrukken. Ze begrepen het allebei. De Grenslanders bij de Bond waren het erover eens: wonden van een Thakan’dar waren onvoorspelbaar. Soms gingen ze snel etteren, soms werden mannen er ziek van. Maar als een wond zo zwart werd als die van Talmanes... dat was het ergste. Niets zou hem nu nog redden, behalve misschien als hij binnen een paar uur een Aes Sedai kon vinden.

‘Zie je wel,’ mompelde Talmanes. ‘Het is maar goed dat er met mij niet te lachen valt, anders zou ik denken dat het Patroon grappen met me uithaalde. Dennel! Heb je een kaart bij de hand?’ Licht, wat miste hij Vanin.

‘Heer,’ zei Dennel, een van de drakenkapiteins van de Bond, die zich over de donkere straat naar hem toe haastte met een fakkel en een snel geschetste kaart. ‘Ik geloof dat ik een snellere weg door de stad heb gevonden naar de plek waar Aludra de draken heeft laten opslaan.’

‘We vechten ons eerst een weg naar het paleis,’ besloot Talmanes.

‘Heer.’ Dennels antwoord kwam zacht over zijn brede lippen. Hij plukte aan zijn uniform alsof het hem niet goed paste. ‘Als de Schaduw die draken vindt...’