3
De marskramer
Bundels vastgebonden pannen kletterden en rinkelden toen de wagen van de marskramer over de zware balken van de Wagenbrug reed. Nog steeds omringd door een groep dorpsbewoners en boeren bracht de marskramer zijn paarden voor de herberg tot stilstand. Van alle kanten stroomden mensen toe om zich te verzamelen rond de hoge wagen, waarvan de wielen groter waren dan de dorpsbewoners, die geboeid naar de marskramer boven op de bok staarden. De man op de wagen was Padan Fajin, een bleke, magere kerel met slungelige armen en een indrukwekkende snavelvormige neus. Fajin, die altijd glimlachte alsof hij een mop kende die niemand anders kende, had zo lang als Rhand zich kon herinneren ieder voorjaar zijn wagenspan Emondsveld binnengereden.
De deur van de herberg vloog open, toen het span paarden in een wirwar van tuigriemen stilstond, en de dorpsraad verscheen, aangevoerd door meester Alveren en Tham. Vastberaden liepen ze naar buiten, zelfs Cen Buin, te midden van de opgewonden kooplustigen die riepen om spelden, kant, boeken of tientallen andere zaken. Met tegenzin ging de menigte uiteen om de raadsleden door te laten, waarna iedereen onder voortdurend geroep naar de marskramer de rijen weer vlug sloot. De meeste dorpsbewoners vroegen echter naar nieuwtjes. In de ogen van de dorpelingen vormden naalden en thee en die soort dingen maar de helft van de lading in de wagen van de marskramer.
Even belangrijk waren berichten van daarginds, nieuws uit de wereld buiten Tweewater. Sommige marskramers vertelden gewoon wat ze wisten, gooiden alles er achter elkaar uit, als een hoop geklets waar ze geen steek om gaven. Bij anderen moest je elk woord er bijna uittrekken en die vertelden met onvriendelijke tegenzin. Fajin echter praatte vrijuit, al plaagde hij soms wat door zijn verhaal te rekken en er een opvoering van te maken die een speelman eer zou aandoen. Hij vond het prachtig in het middelpunt van de belangstelling te staan, terwijl iedereen aan zijn lippen hing.
Rhand bedacht dat Fajin het wel eens vervelend zou kunnen vinden dat er een echte speelman in Emondsveld was.
De marskramer schonk de raad en de dorpsbewoners precies evenveel aandacht, terwijl hij met veel gedoe de teugels vastbond – om precies te zijn: helemaal geen aandacht. Hij knikte terloops naar niemand in het bijzonder. Hij glimlachte zonder iets te zeggen en zwaaide verstrooid naar mensen om vriendelijk te zijn, hoewel zijn vriendelijkheid iets afstandelijks had, als een klap op iemands schouder zonder ooit echt contact te hebben.
De verzoeken wat te vertellen klonken dringender, maar Fajin wachtte en deed wat dingetjes op de bok tot de menigte en de gespannen verwachting naar zijn zin groot genoeg waren. Alleen de raadsleden bleven zwijgen. Ze behielden de waardigheid die paste bij hun positie, maar de toenemende wolken pijprook boven hun hoofden verrieden hoeveel moeite het hun kostte.
Rhand en Mart drongen de menigte in en probeerden zo dicht mogelijk bij de wagen te komen. Rhand zou halverwege al zijn blijven staan, maar Mart wrong zich tussen de dicht opeengepakte mensen door tot ze vlak achter de dorpsraad stonden.
‘Ik dacht al dat je het hele festival op de boerderij zou blijven’ schreeuwde Perijn Aybara boven het lawaai uit naar Rhand. De smidsleerling met zijn krullerige haardos was een half hoofd kleiner dan Mart, maar hij was zo fors dat hij bijna twee keer de omvang van een man had, met armen en schouders die breed genoeg waren om ze met die van baas Lohan zelf te vergelijken. Hij had zich gemakkelijk door de samengestroomde menigte kunnen dringen, maar dat was niet zijn manier van doen. Hij zocht behoedzaam zijn weg tussen de toeschouwers door en verontschuldigde zich bij de mensen, die eigenlijk alleen maar op de marskramer letten. Toch bleef hij zich verontschuldigen en probeerde niemand weg te dringen, terwijl hij zich door de menigte in de richting van Rhand en Mart werkte.
‘Kun je het je voorstellen,’ zei hij toen hij eindelijk bij hen was. ‘Beltije én een marskramer, tegelijk! Ik wed dat er nog vuurwerk is ook.’
‘En dan weet je nog maar de helft,’ lachte Mart.
Perijn tuurde hem achterdochtig aan en keek vervolgens vragend naar Rhand.
‘Het is waar,’ schreeuwde Rhand en hij gebaarde toen naar de aangroeiende, schreeuwende mensenmenigte. ‘Later! Ik leg het later wel uit. Ik zei: LATER!’
Padan Fajin was echter net op de bok van de wagen gaan staan, waardoor de menigte in een oogwenk stil was geworden. Rhands laatste woorden ontploften in de stilte als vuurwerkknallen en verrasten de marskramer, die net dramatisch zijn arm had geheven en wat wilde zeggen. Iedereen draaide zich om en staarde Rhand aan. Het knokige mannetje op de wagen dat meteen met zijn eerste woorden het publiek had willen boeien, wierp Rhand een scherpe, onderzoekende blik toe.
Rhands gezicht werd vuurrood en hij wilde dat hij even klein was als Ewin en niet zo zou opvallen. Zijn vrienden bewogen zich eveneens ongemakkelijk. Nog maar een jaar eerder had Fajin hen voor het eerst enige aandacht geschonken en hen daardoor als volwassenen erkend. Fajin had meestal maar weinig geduld met iemand die te jong was om iets behoorlijks van zijn wagen te kunnen kopen. Rhand hoopte maar dat hij in de ogen van de marskramer niet opnieuw een kind was geworden.
Met een luid gesnuif trok Fajin aan zijn zware jas. ‘Nee, niet later’ wierp de marskramer tegen en hij hief opnieuw met een groots gebaar zijn hand op. ‘Ik ga het jullie nu vertellen.’ Al pratend maakte hij weidse gebaren en wierp zijn woorden naar de mensenmassa. ‘Jullie denken dat jullie in Tweewater problemen hebben gehad, niet? Nou, de hele wereld heeft ze, vanaf de Verwording tot in het zuiden aan de Zee der Stormen, van de Arythische Oceaan in het westen tot de Aielwoestenij in het oosten. En zelfs nog verder. Was de winter strenger dan je ooit eerder hebt meegemaakt, koud genoeg om je bloed te doen bevriezen en je botten te kraken? Ach! Overal was de winter koud en streng. In de Grenslanden zouden ze jullie winter lente noemen. En zeggen jullie dat de lente maar niet wil komen? Hebben wolven jullie schapen geroofd? Hebben wolven mensen aangevallen? Is het zo gegaan? Maar wat dan nog? Overal is de lente laat. Overal zijn wolven gezien, hongerig naar elk stuk vlees waar ze hun tanden in kunnen zetten, of het nou een schaap is of een mens. Maar er zijn dingen die nog erger zijn dan wolven of winter. Er zijn mensen die blij zouden zijn met jullie kleine problemen.’ Hij zweeg en wachtte af.
‘Wat is er dan erger dan wolven die schapen en mensen doden?’ wilde Cen Buin weten. Andere mensen stemden mompelend in. ‘Mensen die mensen doden.’ Het antwoord van de marskramer, op een veelzeggende toon, veroorzaakte een geschrokken gemompel dat luider werd toen hij verder sprak. ‘Ja, ik bedoel oorlog. Er is oorlog in Geldan, oorlog en waanzin. De sneeuwvlakten rond het Woud van Dallin zijn rood van mensenbloed. Raven en het gekrijs van raven aan de hemel. Legers trekken op naar Geldan. Landen, grote Huizen en machtigen zenden hun soldaten in de strijd.’
‘Oorlog?’ De mond van meester Alveren leek onhandig het onbekende woord te vormen. Niemand in Tweewater had ooit iets met oorlog te maken gehad. ‘Waar gaat de oorlog om?’
Fajin grijnsde en Rhand had het gevoel dat hij de draak stak met hun besloten wereldje en met hun onwetendheid over de grote wereld. De marskramer boog zich naar voren, alsof hij op het punt stond de dorpsmeester een geheim toe te vertrouwen, maar zijn gefluister drong met opzet ver door. ‘Het vaandel van de Draak is gehesen en mannen verzamelen zich om het te bevechten. Of zich achter het vaandel te scharen.’ Uit elke keel scheen tegelijk een zucht te komen en Rhand huiverde onwillekeurig.