Выбрать главу

Tham en Bran gingen naast de marskramer staan, de rest van de raad dromde achter hen samen en de hele groep liep De Wijnbron in en sloot de deur resoluut voor de neus van de mensen die na hen naar binnen wilden. Het bonzen tegen de deur leverde slechts een schreeuw op van de dorpsmeester. ‘Ga naar huis!’

Mensen drentelden voor de herberg heen en weer en bespraken met elkaar de zaken waarover de kramer had verteld en wat ze betekenden. Ze vroegen zich af welke vragen de raad zou stellen en wanneer zij ze zouden horen en zelf hun vragen zouden mogen stellen. Sommigen tuurden door de voorste ramen van de herberg naar binnen en enkelen ondervroegen zelfs Hu en Tad, hoewel het absoluut niet duidelijk was wat zij werden verondersteld te weten. De twee forse stalknechten gromden alleen als antwoord en werkten verder aan het aftuigen van het paardenspan. Een voor een werden de paarden van Padan Fajin weggeleid en toen het laatste in de stal stond, kwamen de knechten niet terug.

Rhand negeerde de menigte. Hij ging op de rand van de oude stenen fundering zitten, sloeg zijn mantel om zich heen en keek strak naar de herbergdeur. Geldan, Tar Valon. De namen alleen al waren vreemd en opwindend. Het waren plaatsen die hij alleen kende uit het nieuws van de marskramers en van verhalen die de wachters van de kooplieden vertelden. Aes Sedai en oorlogen en valse Draken: die kwamen alleen in verhalen voor, verhalen die ’s nachts bij de haard werden verteld, terwijl een kaars vreemde vormen op de muren flakkerde en de wind rond de luiken gierde. Alles bij elkaar genomen koos hij liever voor sneeuwstormen en wolven. Maar het moest daarginds, buiten Tweewater, anders zijn, alsof je leefde in een verhaal van een speelman. Een avontuur. Een lang avontuur. Je hele leven lang.

Langzaam verspreidden de dorpsbewoners zich, nog steeds mompelend en hoofdschuddend. Wit Kongar loerde de nu verlaten wagen in, alsof hij dacht daarbinnen een tweede verstopte marskramer te zien. Ten slotte bleven slechts enkele jongeren achter. Mart en Perijn drentelden naar het plekje waar Rhand zat.

‘Ik moet nog zien of de speelman dit kan verbeteren,’ zei Mart opgewonden, ‘ik vraag me af of wij ooit die valse Draak zullen zien.’

Perijn schudde zijn warrige haardos, ‘ik wil hem niet zien. Misschien ergens anders, maar niet in Tweewater. Niet als dat oorlog betekent’

‘Zeker niet als dat betekent dat de Aes Sedai hierheen komen’ voegde Rhand eraan toe. ‘Of ben je vergeten wie het Breken heeft veroorzaakt? Misschien is de Draak ermee begonnen, maar het waren de Aes Sedai die de wereld echt hebben gebroken.’

‘Ik heb eens iets gehoord’ zei Mart langzaam, ‘van de wachter van een wolkoopman. Die zei dat de Draak zou herrijzen in de tijd van de grootste nood van de mensheid, en ons dan allemaal zou redden’

‘Nou, hij was een dwaas als hij dat geloofde’ zei Perijn ferm. ‘En jij een nog grotere dwaas om ernaar te luisteren.’ Het klonk niet alsof hij boos was, Perijn werd niet zo snel boos. Maar soms kreeg hij genoeg van de watervlugge verbeelding van Mart en dat was dan in zijn stem te horen. ‘Ik neem aan dat hij ook beweerde dat we daarna in een nieuwe Eeuw der Legenden zouden leven.’

‘Ik heb niet gezegd dat ik het geloofde,’ protesteerde Mart. ‘Ik heb het alleen gehoord. Nynaeve was er ook bij en ik dacht dat ze mij en die wachter zou gaan villen. Hij vertelde – die wachter – dat een heleboel mensen dat echt geloven en alleen maar bang zijn dat toe te geven, bang voor de Aes Sedai of de Kinderen van het Licht. Hij wou niks meer kwijt toen Nynaeve op ons afstormde. Ze heeft het aan de koopman verteld en hij zei dat het de laatste reis voor die wachter was geweest’

‘En dat is maar goed ook’ zei Perijn. ‘De Draak zou ons redden? Net een Kopin-praatje’

‘En wat voor nood is groot genoeg dat wij zouden willen dat de Draak ons ervan kwam redden?’ peinsde Rhand. ‘Je zou net zo goed hulp aan de Duistere kunnen vragen’

‘Dat heeft hij niet gezegd,’ antwoordde Mart aarzelend. ‘En hij heeft het ook niet gehad over een nieuwe Eeuw der Legenden. Hij zei dat de wereld verscheurd zou worden door de komst van de Draak.’

‘Dat zou ons zeker redden,’ zei Perijn droogjes. ‘Weer een Breken.’

‘Drakenvuur!’ gromde Mart. ‘Ik vertel jullie alleen wat de wacht mij zei.’

Perijn schudde het hoofd. ‘Ik hoop maar dat de Aes Sedai en die Draak, vals of niet, wegblijven. Misschien zal Tweewater zo gespaard blijven.’

‘Jij denkt dat zij echt Duistervrienden zijn?’ Mart fronste nadenkend het hoofd.

‘Wie?’ vroeg Rhand.

‘De Aes Sedai.’

Rhand keek even Perijn aan, die zijn schouders ophaalde. ‘De verhalen,’ begon hij langzaam, maar Mart onderbrak hem.

‘Niet alle verhalen zeggen dat ze de Duistere dienen, Rhand.’

‘Licht, Mart,’ zei Rhand. ‘Zij hebben het Breken veroorzaakt. Wat wil je nou nog meer?’

‘Het zal wel zo zijn,’ zuchtte Mart en hij toonde het volgende ogenblik alweer een brede grijns. ‘De ouwe Bili Kongar zegt dat ze niet bestaan. Aes Sedai. Duistervrienden. Gewoon verzonnen, zegt hij. Hij zegt ook dat hij niet in de Duistere gelooft.’

Perijn snoof. ‘Kopin-praat van een Kongar. Daar kun je toch niks van verwachten?’

‘Ouwe Bili noemde de Duistere. Ik wed dat je dat niet wist.’

‘Licht!’ hijgde Rhand.

Marts grijns werd breder. ‘Het was de vorige lente, net voor de snijworm op zijn akkers zat en verder bij niemand anders. Vlak voor iedereen bij hem thuis ziek in bed lag met geeloogkoorts. Ik heb het hem horen zeggen. Hij beweert nog steeds dat hij het niet gelooft, maar telkens als ik hem vraag de Duistere te noemen, gooit hij iets naar me toe.’

‘En jij bent wel zo stom om dat te doen, hè, Martrim Cauton?’ Nynaeve Almaeren kwam bij hun groepje staan; de donkere vlecht die over haar schouder lag, stond van boosheid bijna overeind. Rhand krabbelde overeind. Slank en amper reikend tot Marts schouders leek de Wijsheid op dat moment groter dan een van hen en het deed er niet toe dat ze jong en knap was. ‘Ik vermoedde toen al iets dergelijks van Bili Kongar, maar ik dacht dat jij toch wel meer hersens in je hoofd had dan hem uit te dagen zoiets te doen. Misschien ben je oud genoeg om te trouwen, Martrim Cauton, maar eigenlijk zou je nog aan de schort van je moeder moeten hangen. Je speelt het nog eens klaar zelf de Duistere te noemen.’

‘Nee, Wijsheid’ protesteerde Mart en hij keek alsof hij heel ver weg wilde zijn. ‘Het was ouwe Bi... Ik bedoel, baas Kongar en niet ik! Bloed en as, ik...!’

‘Spoel je mond, Martrim!’

Rhand ging nog rechter staan, ook al waren haar vlammende blikken niet voor hem bestemd. Perijn keek al even bedremmeld. Later zou een van hen vrijwel zeker klagen dat een vrouw hen op hun kop gaf, een vrouw die nauwelijks ouder was dan zij. Dat zeiden ze altijd na een van Nynaeves tirades, maar nooit als ze het kon horen. Als ze echter oog in oog stonden leek het leeftijdsverschil wel eeuwen. Vooral als ze boos was. De stok in haar hand was van onderen veel dikker en had bovenaan een smalle kromming. Ze was in staat iedereen een klap te geven die volgens haar dwaas handelde – op hoofd, handen of benen – ongeacht leeftijd of aanzien. De Wijsheid eiste zo volledig zijn aandacht op dat Rhand aanvankelijk helemaal niet zag dat ze niet alleen was. Toen hij zijn vergissing bemerkte, overwoog hij weg te glippen, wat Nynaeve later ook zou zeggen of doen.

Enkele stappen achter de Wijsheid stond Egwene gespannen toe te kijken. Even lang als Nynaeve en even donker getint, had ze op dat moment haar evenbeeld kunnen zijn. Ze stond hem boos, met haar armen over elkaar en met een samengeknepen mond van afkeuring aan te kijken. De kap van haar zachte grijze mantel overschaduwde haar gezicht, waarop geen lachje te bekennen was.

Eigenlijk zouden die twee jaar verschil in leeftijd hem enig voordeel moeten geven, eerlijk waar, maar zo lagen de zaken niet. Zelfs als hij op zijn best was, was hij nooit erg rap van tong als hij met een van de meisjes in het dorp stond te pralen, in tegenstelling tot Perijn. En als Egwene hem zo fel met die grote ogen van haar aankeek, alsof zij alleen maar op hem lette, leek hij gewoon de woorden niet te kunnen vinden die hij had willen zeggen. Misschien kon hij ertussenuit knijpen zodra Nynaeve klaar was. Maar hij wist dat hij dat niet zou doen, ook al begreep hij de reden niet.