‘Ik vind het maar niks!’ vervolgde Nynaeve mopperend een ruzie die al op hun kamer begonnen was. ‘Helemaal niks, Lan, hoor je me?’ Ze had haar afkeer al minstens twintig keer laten blijken, maar Nynaeve gaf nooit op louter en alleen omdat ze het pleit verloren had. Ze liep met nijdige passen door waarbij haar blauwe broekrok boos opwarrelde. Een hand gleed steeds weer naar haar lange, dikke vlecht, werd dan weer heftig naar beneden gedrukt, maar gleed vervolgens toch weer omhoog. Als Lan in de buurt was, hield Nynaeve haar boosheid en geprikkeldheid stevig in toom. Ze probeerde het althans. Het feit dat ze hem gehuwd had, vervulde haar met buitensporige trots. De strakke geborduurde blauwe jas over haar zijden rijkleding hing open en toonde, zoals de natlanders gewoon waren, veel te veel boezem. Ze wilde pronken met Lans massieve ring, die aan een fraaie ketting om haar hals hing. ‘Je hebt het recht niet om te beloven voor me te zorgen, Lan Mandragoran,’ ging ze op besliste toon verder. ‘Ik ben geen porseleinen beeldje.’
Hij stapte naast haar door, een forse man, zo lang als een Aiel, die met kop en schouders boven haar uit torende. Een zwaardhandmantel die het oog misleidde, hing op zijn rug. Zijn gezicht leek uit steen gehouwen, en zijn blikken overwogen bij elke passerende bediende of die een gevaar vormde en zochten in elke zijgang en nis naar verborgen aanvallers. Hij straalde gereedheid uit, als een leeuw vlak voor de aanval. Aviendha was opgegroeid tussen gevaarlijke mannen, maar niet een van hen kon Aan’allein evenaren. Als de dood een man was, zou die op hem lijken.
‘Jij bent Aes Sedai, en ik ben een zwaardhand,’ zei hij laag en vlak. ‘Het is mijn plicht voor jou te zorgen.’ Zijn toon verzachtte zich, een scherpe tegenstelling met zijn hoekige gezicht en sombere, nooit veranderende oogopslag. ‘Bovendien verlangt mijn hart ernaar voor jou te zorgen, Nynaeve. Je kunt alles van me vragen of eisen, maar nooit dat ik je laat sterven zonder een poging je te redden. De dag dat jij sterft, sterf ik.’
Dat laatste had hij nooit eerder gezegd in Aviendha’s bijzijn; het raakte Nynaeve als een stomp in haar maag. Haar ogen puilden bijna uit de kassen en haar mond bewoog geluidloos, maar zoals gewoonlijk herstelde ze zich snel. Terwijl ze deed of ze haar blauwe pluimhoed rechtzette, een belachelijk ding, net een op haar hoofd broedende vogel, keek ze hem van onder de brede rand verstolen aan. Aviendha begon te vermoeden dat Nynaeve vaak stiltes en op het oog veelbetekenende blikken gebruikte om haar onwetendheid te verbergen. Ze vermoedde dat Nynaeve nauwelijks meer over mannen wist, en over de omgang met één man, dan zijzelf. Het was eenvoudiger om ze met mes en speer aan te pakken dan om een man lief te hebben. Veel eenvoudiger. Hoe lukte het vrouwen met ze getrouwd te zijn? Aviendha wilde dat dolgraag leren, maar ze had geen idee hoe. Nynaeve was nog maar een dag met Aan’allein getrouwd, en ze was al behoorlijk veranderd. Het waren niet alleen haar pogingen om haar boze buien in toom te houden. Ze leek heen en weer te schieten tussen geschoktheid en verrassing, al probeerde ze dat nog zo hard te verbergen. Ze kon van de ene op de andere tel heel dromerig worden en bloosde bij heel onschuldige vragen. Ze giechelde zelfs om niets, al ontkende ze dat fel, terwijl Aviendha het zelf had gezien. Het had geen zin iets van Nynaeve te leren.
‘Ik neem aan dat jij nu ook gaat losbranden over zwaardhanden en Aes Sedai,’ zei Elayne koeltjes tot Birgitte. ‘Nou, jij en ik zijn niet getrouwd. Ik verwacht dat je mij in de rug dekt, maar ik wil niet hebben dat je buiten mij om dingen over mij belooft.’ Elaynes kleren waren al even ongepast als die van Nynaeve: Ebodaraanse rijkleding met goudbrokaat, hooggesloten, maar met een ovale opening die de welving van haar borsten toonde. Natlanders moesten niets hebben van een zweettent of naaktheid in het bijzijn van gai’shain, maar ze kwamen wel half bloot iedere vreemdeling onder ogen. Nynaeve kon Aviendha niet schelen, maar Elayne was haar naastzuster. En ze zou meer worden, hoopte ze.
De hoge hakken van Birgittes laarzen maakten haar bijna een hand groter dan Nynaeve, al bleef ze kleiner dan Elayne of Aviendha. In haar donkerblauwe jas en wijde groene broek gedroeg ze zich even behoedzaam en zelfverzekerd als Lan, hoewel het bij haar achtelozer overkwam. Een luipaard die op een rots lag, maar beslist minder lui dan ze leek. Er lag geen pijl op Birgittes boog, maar ondanks haar ontspannen stappen en haar glimlach zou ze een pijl uit haar koker hebben voor je met je ogen knipperde, en haar derde pijl afschieten voor een ander een tweede had aangelegd.
Ze grinnikte naar Elayne en schudde haar hoofd, waardoor de goudblonde vlecht meezwaaide die net zo lang en dik was als de donkere vlecht van Nynaeve. ik heb het je recht in je gezicht beloofd, niet stiekem,’ zei ze droog. ‘Zodra je wat wijzer bent, zal ik je niet meer hoeven onderhouden over zwaardhanden en Aes Sedai.’ Elayne snoof, tilde haar kin hooghartig op en hield zich bezig met de linten van haar hoed, waarin lange groene pluimen waren gestoken en die nog gekker leek dan Nynaeves hoed. ‘Misschien een heleboel wijzer,’ voegde Birgitte eraan toe. ‘Je maakt nu een tweede knoop in die strik.’
Als Elayne niet haar naastzuster geweest was, zou Aviendha hard om haar vuurrode wangen hebben gelachen. Iemand die met haar neus in de wolken liep, beentje lichten was altijd leuk. Net zo leuk als erbij te zijn wanneer iemand anders het deed, en zelfs een kleine struikeling was een lachje waard. Maar vanwege Elayne keek ze Birgitte strak aan, ten teken dat meer grappen een prijs zouden hebben. Ze was ondanks al haar geheimen erg op haar gesteld, maar het verschil tussen een vriendin en een naastzuster was iets wat natlanders maar moeizaam leken te vatten. Birgitte glimlachte slechts, en haar blik gleed van haar naar Elayne. Ze mompelde iets binnensmonds. Aviendha ving het woord ‘katjes’ op. Erger nog, het klonk téder! Iedereen moest het gehoord hebben. Iedereen!
‘Wat is er met je, Aviendha?’ vroeg Nynaeve, een vinger in haar schouder porrend. ‘Ben je van plan hier de hele dag te blijven blozen? We hebben haast, weet je.’
Pas toen besefte Aviendha door haar warme wangen dat ze even rood moest zijn als Elayne. Terwijl ze bovendien stokstijf was blijven staan, terwijl ze zich moesten haasten. Met één woord van haar stuk gebracht! Als een meisje dat net met de speer gehuwd was, en nog niet gewend aan plagerijen tussen Speervrouwen. Bijna twintig jaren telde ze, en ze gedroeg zich als een kind met haar eerste boog. Daar werden haar wangen nog roder van, waardoor ze de volgende hoek zowat omstoof en bijna tegen Teslyn Baradon opvloog. Aviendha gleed onhandig uit over de rode en groene vloertegels en viel half, maar greep Elayne en Nynaeve beet om overeind te blijven. Ditmaal bloosde ze tenminste niet als een pioenroos, maar ze had het best gewild. Ze beschaamde haar naastzuster evenzeer als zichzelf. Elayne bewaarde altijd haar kalmte, wat er ook gebeurde. Gelukkig reageerde Teslyn Baradon nauwelijks beter. De vrouw met het scherpe gezicht deinsde verrast en met open mond terug, voor ze zichzelf weer beheerste en geërgerd haar smalle schouders ophaalde. Ingevallen wangen en een dunne neus verborgen de leeftijdloze trekken van de Rode zuster. Haar rode gewaad met blauwzwart brokaat deed haar slechts magerder lijken. Maar ze herwon snel haar zelfverzekerdheid, even groot als die van een dakvrouwe, en haar donkerbruine ogen waren zo koel als diepe schaduwen. Ze gleden geringschattend langs Aviendha, negeerden Lan alsof hij nutteloos gereedschap was, en namen Birgitte even scherp op. De meeste Aes Sedai vonden een vrouwelijke zwaardhand maar niets, hoewel ze daar geen reden voor konden geven, behalve wat zuur gemompel over de gebruiken. Toen bleven haar ogen rusten op Elayne en Nynaeve en haar blik hield hen beurtelings vast. Aviendha had eerder de wind van gisteren kunnen opvangen dan iets van Teslyns gezicht aflezen.