Het Zeevolk staarde begerig naar de bundel. Het zou Aviendha niet hebben verbaasd als ze op de Schaal waren afgestormd. Dat zagen de Aes Sedai kennelijk ook. Sareitha hield het witte pak nog steviger vast en Merilille ging zowaar tussen haar en de Atha’an Miere in staan. Kalme Aes Sedai gezichten verstrakten in hun poging om onaangedaan te lijken. Ze geloofden dat de Schaal hun toebehoorde. Volgens hen behoorde alles wat de Kracht gebruikte of beheerste de Witte Toren toe, wie ze op dat moment ook bezat. Maar er was een overeenkomst gesloten.
‘De zon vervolgt zijn weg, Aes Sedai,’ verkondigde Renaile din Calon Blauwster luid, ‘en er dreigt gevaar. Dat beweren jullie tenminste. Als jullie menen je door traagheid aan de overeenkomst te kunnen onttrekken, denk dan maar eens beter na. Probeer de overeenkomst te verbreken en, bij het hart van mijn vader, ik zal onmiddellijk naar de schepen terugkeren. En de Schaal als vergoeding eisen. Die behoorde ons sinds het Breken toe.’
‘Hou je tong in bedwang als je Aes Sedai aanspreekt,’ blafte Reanne verontwaardigd, van haar blauwe strohoed tot de stevige schoenen onder haar groen-witte onderrokken geschokt. De mond van Renaile din Calon Blauwster vertrok verachtelijk. ‘De kwallen blijken een tong te hebben. Verbazend dat ze die zonder toestemming van een Aes Sedai kunnen gebruiken.’ [n een oogwenk rumoerde de binnenplaats van geschreeuwde beledigingen tussen de Kinne en de Atha’an Miere. Scheldwoorden als ‘wilders’ en ‘zwakkelingen’ en erger. Merililles pogingen om Reanne en haar gezellen te doen zwijgen en het Zeevolk te kalmeren, strandden volkomen. Enkele windvindsters speelden niet langer meer met de dolken in hun buikbanden maar grepen het gevest vast. De eerste was al gehuld in de gloed van saidar, waarna anderen in de bont geklede groep volgden. De Kinsvrouwen keken verbaasd, maar scholden door. Toen omhelsde Sumeko de Ware Bron, vervolgens Tamarla en Chilaris met haar zachtbruine ogen, en het duurde niet lang of elke Kinsvrouw en windvindster glansde, terwijl scheldwoorden heen en weer vlogen en de gemoederen begonnen te koken. Aviendha wilde kreunen. Er kon nu elk moment bloed vloeien. Ze zou Elaynes voorbeeld volgen, maar haar naastzuster staarde met kille woede naar de windvindsters en de Weefkring. Elayne had weinig geduld met domheid, bij zichzelf of bij anderen, en het schreeuwen van beledigingen terwijl de vijand ieder ogenblik kon opdagen, was wel het allerstomste. Aviendha greep haar mes stevig vast en omhelsde na enige tellen saidar. Levenskracht en vreugde vervulden haar tot tranen toe. Wijzen gebruikten slechts de Kracht als woorden faalden, maar woorden noch staal zouden hier helpen. Ze had graag willen weten wie ze als eerste moest doden.
‘Genoeg!’ Nynaeves doordringende kreet deed iedereen verstommen. Verbijsterde gezichten draaiden zich naar haar toe. Haar ogen schoten vervaarlijk alle kanten op en ze wees met een priemende vinger naar de Weefkring. ‘Gedraag je niet als kleine kinderen!’ Ze had enigszins ingebonden, maar niet veel. ‘Of willen jullie ruzie maken tot de Verzakers de Schaal én ons bij elkaar vegen?’ Haar vinger wees naar de windvindsters. ‘En houden jullie eens op met die pogingen om onder de overeenkomst uit te komen! Je krijgt de Schaal pas wanneer je die tot de laatste letter bent nagekomen! Daar kun je op rekenen!’ Nynaeve wendde zich tot de Aes Sedai. ‘En jullie...’ Haar woorden botsten op koele verbazing en zakten af tot zuur gemopper. De Aes Sedai hadden zich niet in de schreeuwpartij gemengd, maar slechts geprobeerd er een eind aan te maken. Geen enkele zuster glansde met de gloed van saidar.
Dat was natuurlijk niet voldoende om Nynaeve te kalmeren. Ze trok woest aan haar hoed en ziedde overduidelijk van woede die ze ergens wilde slijten. De Kinsvrouwen staarden echter met rode en nijdige gezichten naar de plavuizen, en zelfs de windvindsters keken een beetje – een heel klein beetje – beschaamd en mompelden wat onder elkaar. Maar ze durfden Nynaeves blik niet te tarten. De gloed verdween bij de een na de ander, tot alleen Aviendha de Bron nog omhelsde.
Ze schrok op toen Elayne haar arm aanraakte. Ze werd inderdaad zwak. Mensen konden haar zomaar besluipen en laten schrikken door een aanraking.
‘Het onweer lijkt te zijn afgedreven,’ mompelde Elayne. ‘Misschien is het tijd om te vertrekken voor het volgende losbarst.’ Wat kleur op haar wangen was het enige teken dat ze kwaad was geweest. Net als bij Birgitte; sinds de binding vormden die twee op verschillende gebieden elkaars spiegelbeeld.
‘De hoogste tijd,’ beaamde Aviendha. Nog langer, en ze werd echt een weekhartige natlander.
Ieder oog volgde haar toen ze naar het midden van de binnenplaats liep, naar de plek die ze bekeken en betast had tot ze hem met haar ogen dicht kende. Er was vreugde in het vasthouden van de Kracht, vreugde in het werken met saidar, een vreugde die ze niet onder woorden kon brengen. Saidar te omhelzen, gehuld te worden in saidar, was alsof je leefde als nooit tevoren. Een waandenkbeeld, zeiden de Wijzen, even vals en gevaarlijk als een waterspiegeling in de Termooi, maar het leek echter dan de plavuizen onder haar voeten. Ze vocht tegen de drang om nog meer te putten; ze hield al bijna zoveel vast als ze kon. Iedereen kwam om haar heen staan toen ze de stromen begon te weven.
Dat er dingen waren die vele Aes Sedai niet konden, verbaasde Aviendha nog steeds, ondanks alles wat ze had meegemaakt. Enkelen van de Weefkring waren sterk genoeg, maar alleen Sumeko en, verrassend genoeg, Reanne keken openlijk naar wat ze deed. Sumeko ging zelfs zover dat ze zich terugtrok van de geruststellende klopjes die Nynaeve haar probeerde te geven. Dat leverde een verbaasde en verontwaardigde blik van Nynaeve op, wat Sumeko niet eens merkte, zo strak lette ze op Aviendha. Alle windvindsters waren sterk genoeg. Ze keken al net zo begerig als naar de Schaal. De overeenkomst gaf hun daartoe alle recht.
Aviendha richtte al haar aandacht op de verwevende stromen die een gelijkheid schiepen tussen deze plek en de plek die zij, Elayne en Nynaeve op een kaart hadden gekozen. Ze maakte een gebaar alsof ze een tent opende. Dat gedeelte van de weving had ze niet van Elayne geleerd, maar dat was het enige dat ze zich herinnerde van wat ze gedaan had, lang voordat Egwene haar eerste poort had gemaakt. De stromen versmolten tot een zilveren, rechtop staande streep, die rondwentelde en een opening in de lucht vormde, langer dan een man en even breed. Daarachter lag een groot veld, omringd door twintig tot dertig voet hoge bomen, vele spannen ten noorden van de stad, aan de overkant van de rivier. Het kniehoge bruine gras reikte tot aan de poort en wuifde erdoorheen, vanwege een briesje. Sommige stengels werden doormidden gesneden, anderen zelfs in de lengte. De randen van een opengaande poort deden een scheermes bot lijken. De poort vervulde haar met ontevredenheid. Elayne kon deze weving met slechts een deel van haar vermogen maken, maar om een of andere reden had Aviendha er bijna al haar vermogen voor nodig. Ze wist zeker dat ze een grotere poort kon weven, even groot als die van Elayne, met de weving die ze onbewust had gevormd toen ze aan Rhand Altor probeerde te ontsnappen. Dat leek een hele tijd geleden, maar al probeerde ze het nog zo vaak, er kwamen haar slechts stukjes voor de geest. Ze voelde geen naijver – integendeel, ze was trots op de vaardigheden van haar naastzuster – maar haar eigen falen liet schaamte in haar hart groeien. Sorilea of Amys zouden haar hard aanpakken als zij dit wisten. Over die schaamte. Te veel trots, zouden ze zeggen. Amys zou het moeten begrijpen; ze was Speervrouw geweest. Natuurlijk was er schande als je faalde in wat je zou moeten kunnen. Als ze de weving niet had moeten vasthouden, was ze weggerend zodat niemand haar had kunnen zien. Het vertrek was zorgvuldig voorbereid, en de hele binnenplaats kwam tot leven zodra de poort helemaal openstond. Twee vrouwen van de Weefkring trokken de Schaduwloper overeind, en de windvindsters vormden haastig een groep achter Renaile din Calon Blauwster. De dienaren voerden paarden uit de stal aan. Lan, Birgitte en een van Careanes zwaardhanden, een magere kerel die Cieril Arjuna heette, doken achter elkaar meteen de poort door. Net als de Far Dareis Mai eisten zwaardhanden altijd het recht op om de voorhoede te vormen. Aviendha’s voeten jeukten om hen achterna te rennen, maar dat had geen zin. Ze was geen Elayne en dus begon haar weving al na vijf of zes stappen te verzwakken, zelfs als ze trachtte de stromen te verknopen. Het was ergerlijk.