Выбрать главу

‘Als je dat van ons vergt,’ wist Erian er bevend uit te brengen en ontzet beaamden de anderen het met een knikje.

Min keek met open mond toe en balde haar vuisten in haar jaszakken. Dat hij overwoog hun dezelfde behandeling te geven, leek bijna vanzelfsprekend, maar ze moest het zien te voorkomen, hoe dan ook. Ze kende hem beter dat hij zichzelf. Ze wist waar hij zo hard was als een lemmet en waar hij kwetsbaar was, al ontkende hij dat met nog zoveel nadruk. Dit zou hij zichzelf nooit vergeven. Maar hoe? Woede verwrong zijn gezicht en hij schudde zijn hoofd zoals hij altijd deed wanneer hij redetwistte met de stem die hij hoorde. Hij mompelde hardop een woord dat zij opving. Ta’veren. Sorilea stond er kalm bij en nam hem even strak op als Nesune. Zelfs het dreigement van de kist bracht de Bruine zuster niet van haar stuk. Met uitzondering van Elza, die nog steeds kermde en de vloer lag te kussen, stonden de anderen met lege ogen toe te kijken, alsof ze zichzelf al even dubbelgevouwen en vastgebonden zagen als hij geweest was.

Tussen al die vluchtige beelden rond Rhand en de vrouwen flitste plotseling een aura op dat iedereen omvatte. Blauw en geel vermengd met groen. En Min wist wat het betekende. Ze snakte half verbaasd en half opgelucht naar adem.

‘Ze zullen je dienen, Rhand, ieder op haar eigen wijze,’ zei ze haastig. ‘Ik zag het.’ Zou Sorilea hem dienen? Opeens vroeg Min zich precies af wat ‘eigen wijze’ betekende. De woorden kwamen tegelijk met het inzicht, maar ze wist niet altijd wat de woorden zelf inhielden. Maar ze zouden hem dienen, dat was duidelijk. De woede trok uit Rhands gezicht weg terwijl hij de Aes Sedai zwijgend opnam. Enkele zusters wierpen met opgetrokken wenkbrauwen een blik op Min en vroegen zich waarschijnlijk af waarom een paar woorden van haar zo’n invloed hadden, maar de meesten keken Rhand aan en leken amper adem te halen. Zelfs Elza keek naar hem op. Sorilea schonk Min een snelle blik en een uiterst klein knikje. Goedkeurend, dacht Min. Dus de oude vrouw deed net of het haar niet kon schelen hoe dit af zou lopen?

Eindelijk liet Rhand zich horen. ‘Jullie kunnen me trouw zweren, zoals Kiruna en de anderen hebben gedaan. Dat doe je of jullie gaan terug naar de plek waar de Wijzen je hebben ondergebracht. Iets anders aanvaard ik niet.’ Er klonk een eis in zijn stem door. Hij keek ongeduldig en had zijn armen over elkaar geslagen. De eed die hij verlangde kwam heel snel.

Min verwachtte geen haarkloverijen, niet na wat ze gezien had, maar het was wel verrassend dat Elza overeind kwam tot op haar knieën, waarna de anderen eveneens neerknielden. In haperende eenheid zwoeren nog vijf Aes Sedai bij het Licht en hun hoop op redding en wedergeboorte om de Herrezen Draak getrouw te dienen tot de Laatste Slag was gekomen en gegaan. Nesune sprak de woorden uit alsof zij ze stuk voor stuk overwoog, Sarene alsof ze iets vanzelfsprekends zei. Elza toonde een brede overwinningsglimlach, maar allen legden ze de eed af. Hoeveel Aes Sedai zou hij om zich heen verzamelen?

Na de eed leek Rhand alle belangstelling te verliezen. ‘Geef ze kleren en breng ze onder bij jullie andere leerlingen,’ zei hij verstrooid tegen Sorilea. Hij fronste maar niet vanwege haar of de Aes Sedai. ‘Hoeveel denk je er uiteindelijk te krijgen?’ Min schoot door die weerklank van haar eigen gedachte bijna omhoog. ‘Zoveel als nodig is,’ zei Sorilea droog. ‘Ik denk dat er meer zullen volgen.’ Ze klapte eenmaal in haar handen en wees, waarna de vijf zusters opsprongen. Alleen Nesune leek verbaasd over de bereidwilligheid waarmee ze gehoorzaamden. Sorilea glimlachte. Een heel voldaan glimlachje voor een Aiel, en Min dacht niet dat het kwam door de gedweeheid van de andere vrouwen.

Rhand knikte en draaide zich weer om. Hij begon weer te ijsberen en vanwege Elayne opnieuw kwaad te kijken. Min zette zich weer in haar stoel en verlangde naar een boek van baas Fel. Om te lezen of naar Rhand te gooien. Nou ja, een boek van Fel om te lezen en een ander boek om te gooien.

Sorilea leidde de in het zwart geklede zusters het vertrek uit maar in de deuropening bleef ze staan met een hand op de knop, terwijl ze naar Rhand keek die van haar wegliep naar de vergulde troon. Haar lippen knepen zich nadenkend samen. ‘Die vrouw... Cadsuane Melaidhrin is vandaag weer in dit huis,’ zei ze uiteindelijk tegen zijn rug. ‘Volgens mij gelooft ze dat je bang voor haar bent, Rhand Altor. Je ontwijkt haar tenminste telkens.’ Met die woorden vertrok ze. Rhand stond lang naar de troon te staren. Of wellicht naar iets in de verte. Onverwacht vermande hij zich en beende de kamer door om de Kroon van Zwaarden te pakken. Net toen hij hem op zijn hoofd wilde plaatsen aarzelde hij echter en legde hem terug. Hij schoot zijn jas aan en liet de kroon en de staf daar liggen, ik ben van plan uit te zoeken wat Cadsuane wil,’ verkondigde hij. ‘Ze komt niet elke dag naar het paleis, omdat ze zo graag een uitstapje in de sneeuw maakt. Ga je mee, Min? Misschien zie je nog meer beelden.’

Ze stond nog sneller op dan de Aes Sedai van zojuist. Een bezoek aan Cadsuane was waarschijnlijk even plezierig als een bezoek aan Sorilea, maar alles was beter dan hier in haar eentje rond te hangen. Misschien zou ze inderdaad wat zien. Fedwin volgde haar en Rhand met waakzame ogen.

De zes Speervrouwen buiten in de gang onder het hoge plafond stonden op maar volgden niet. Somara was de enige die Min herkende. Ze schonk Min een glimlachje en Rhand een vlakke afkeurende blik. De anderen leken laaiend. De Speervrouwen hadden zijn uitleg geslikt over wat de voornaamste reden was waarom hij zonder hen gegaan was, namelijk dat iedereen die hem in het oog hield, dan zo lang mogelijk zou blijven aannemen dat hij zich nog in Cairhien bevond. Ze wilden echter nog steeds weten waarom hij hen dan niet naderhand had laten komen en daarop was Rhand het antwoord schuldig gebleven. Hij mompelde iets binnensmonds en stapte zo snel door dat Min werkelijk moeite moest doen om bij te blijven. ‘Hou Cadsuane goed in het oog, Min,’ zei hij. ‘Jij ook, Mor. Ze heeft een of ander Aes Sedai-plannetje in gedachten, maar bloedvuur, ik begrijp niet wat. Ik weet het niet. Er is...’

Een stenen muur leek Min van achteren te raken. Ze meende gebulder en een instorting te horen. Meteen daarop draaide Rhand haar om – lag ze op de vloer? – en keek haar aan met de eerste angst die ze ooit in zijn morgenblauwe ogen had gezien. Die vrees nam wat af toen ze hoestend rechtop ging zitten. De lucht hing vol stof! Waarna ze de gang zag.

De Speervrouwen voor Rhands deuren waren verdwenen. De deuren zelf waren weg, en het grootste deel van de muur ook. Een bijna even groot, brokkelig gat gaapte in de tegenoverliggende muur. Ze kon ondanks het stof heel duidelijk recht naar de verwoesting in zijn vertrekken kijken. Er lagen overal enorme hopen puin en daarboven bood een groot gat in het plafond uitzicht op de lucht. Sneeuw dwarrelde neer op de dansende vlammen tussen het puin. Een van de massieve zwarthoutstijlen van zijn bed stak brandend uit vergruizelde stenen omhoog en ze besefte dat ze helemaal tot aan de getrapte torens van Cairhien kon zien, die versluierd werden door de sneeuwbui. Het was of een enorme hamer op het Zonnepaleis was gebeukt. En als ze daarbinnen waren geweest en niet op weg waren gegaan voor een bezoekje aan Cadsuane... Min huiverde.

‘Wat...?’ begon ze beverig en vergat de zinloze vraag verder. Elke dwaas kon zien wat er was gebeurd. In plaats daarvan vroeg ze: ‘Wie?’

Bedekt met stof, met woest piekende haren en scheuren in hun jassen zagen de twee mannen eruit alsof ze door de gang hadden gerold en misschien was dat ook gebeurd. Ze meende dat ze allemaal ruim tien passen verder waren dan ze zich herinnerde. Vanaf de plek waar de deuren hadden gezeten. In de verte steeg boos geschreeuw op dat door de gangen weerkaatste. Niemand beantwoordde het. ‘Kan ik jou vertrouwen, Mor?’ vroeg Rhand.