‘Het kwam enkel doordat ik dacht per ongeluk neergestoken te kunnen worden,’ merkte Taim op, ‘terwijl ik hier door gangen vol met die Aielvrouwen liep. Ze lijken opgewonden.’ Zijn ogen bleven strak op Rhand gericht, maar Min wist zeker dat hij had gezien hoe zij haar mes aanraakte. ‘Begrijpelijk natuurlijk,’ ging hij gladjes door. ‘U weet niet hoe blij ik ben u levend aan te treffen na wat ik boven heb gezien. Ik kwam weglopers aanmelden. Een andere keer zou ik geen moeite hebben gedaan, maar het zijn Gedwyn, Rochaid, Torval en Kisman. Blijkbaar waren ze ontevreden over wat zich in Altara heeft voorgedaan, maar ik zou nooit hebben gedacht dat ze zo ver zouden gaan. Ik heb niemand gezien van de mannen die ik bij u achterliet.’ Heel even flitsten zijn ogen naar Fedwin. Heel even. ‘Waren er... nog meer... ongelukken? Als u wilt zal ik deze meenemen.’ ik heb hun opgedragen zich niet te vertonen,’ zei Rhand schor. ‘En ik zorg voor Fedwin. Fedwin Mot; Taim. Niet “deze”.’ Hij liep letterlijk achterwaarts naar het tafeltje om de zilveren beker tussen de lampen te pakken. Mins adem stokte. ‘De Wijsheid van mijn dorp kon alles genezen,’ zei Rhand terwijl hij naast Fedwin neerknielde. Op de een of andere manier lukte het hem een glimlach voor de jongen op te brengen zonder zijn ogen van Taim af te wenden. Fedwin glimlachte blij terug en probeerde de beker te pakken, maar Rhand hield die tegen zijn lippen. ‘Ze weet meer van kruiden dan iedereen die ik ooit ontmoet heb. Ik heb wat van haar geleerd. Welke kruiden veilig zijn en welke niet.’ Fedwin zuchtte toen Rhand de beker wegtrok en de jongen tegen zijn borst liet liggen. ‘Slaap, Fedwin,’ mompelde Rhand.
Het leek of de jongen in slaap viel. Zijn oogleden zakten omlaag. Zijn borstkas rees en daalde trager. Trager. En viel stil. De glimlach had zijn lippen niet verlaten.
‘En iets anders, een heel klein beetje in zijn wijn,’ zei Rhand zachtjes terwijl hij Fedwin neervlijde. Mins ogen brandden maar ze wilde niet huilen. Ze wilde niet huilen! ‘Je bent harder dan ik dacht,’ mompelde Taim. Rhand toonde hem een glimlach, hard en woest. ‘Voeg Corlan Dashiva aan je lijst van weglopers toe, Taim. Bij mijn volgende bezoek aan de Zwarte Toren reken ik erop zijn hoofd aan jouw Verradersboom te zien hangen.’
‘Dashiva?’ snauwde Taim en zijn ogen werden groot van verbazing. ‘Het zal zijn zoals u zegt. Bij uw volgende bezoek aan de Zwarte Toren.’ Hij herstelde zich snel, wederom geheel gladde steen en kalmte. Wat had ze graag zijn beelden willen doorgronden. ‘Keer terug naar de Zwarte Toren en kom niet meer hierheen.’ Rhand stond op en keek de ander over Fedwins lichaam aan. ‘Wellicht ga ik een tijdlang rondtrekken.’
Taims buiging kon niet kleiner zijn. ‘Zoals u beveelt.’
Toen de deur zich achter hem sloot, liet Min haar adem langdurig ontsnappen.
‘Het heeft geen zin tijd te verknoeien en we hebben geen tijd te verknoeien,’ mompelde Rhand. Hij knielde voor haar neer, pakte de kroon en liet hem bij de andere zaken in de leren tas glijden. ‘Min, ik meende een heel hondenpak te zijn dat de ene na de andere wolf opjoeg, maar blijkbaar ben ik de wolf.’
‘Bloedvuur,’ zuchtte ze. Ze woelde met beide handen door zijn haar en keek hem strak aan. Zijn ogen waren nu blauw en grijs, als een ochtendhemel vlak na zonsopgang. En droog. ‘Je mag best huilen Rhand Altor. Van huilen ga je niet dood.’
‘Ik heb ook geen tijd voor tranen, Min,’ zei hij zachtjes. ‘Soms vangen de honden de wolf en hadden ze dat liever niet gedaan. Soms vangt hij hen of wacht in een hinderlaag. Maar eerst moet de wolf ervandoor.’
‘Wanneer gaan we?’ vroeg ze. Ze liet zijn haar niet los. Ze zou hem nooit loslaten. Nooit.
30
Beginpunten
Terwijl Perijn zijn met bont afgezette mantel met een hand dichthield, liet hij zijn vos Draver op eigen snelheid voortstappen. De zon gaf halverwege de morgen geen warmte en de sneeuwsporen op de weg naar Abila bood weinig stevigheid. Hij en zijn twaalf metgezellen bevonden zich in het gezelschap van twee hotsende ossenkarren en een handvol boeren in eenvoudige donkere kleren. Ze sloften allemaal met gebogen hoofd verder en grepen bij een windvlaag hun hoed of pet stevig vast, maar ze hielden hun ogen strak op de grond onder hun voeten gericht.
Achter zich hoorde hij Neald zachtjes een schunnige grap vertellen. Gradi gromde wat terug en Balwer snoof preuts. Geen van drieën leek beïnvloed door wat ze de afgelopen maand in Amadicia hadden gezien. Edarra las Masuri scherp de les omdat ze haar mantelkap terug had laten glijden. Edarra en Carelle droegen om hun hoofd en schouders gewikkelde omslagdoeken boven hun mantel, maar zelfs nu ze de noodzaak van paarden hadden erkend, weigerden ze afstand te doen van hun ruim vallende rokken, waardoor hun in lange donkere kousen gehulde benen tot boven de knie zichtbaar waren. Aan de kou schonken ze niet de minste aandacht, enkel aan het vreemde van sneeuw. Carelle begon kalm aan Seonid uit te leggen wat er zou gebeuren als zij haar gezicht niet verborgen hield. Natuurlijk, als ze haar gezicht te snel liet zien, zou een reeks slagen met de leren zweep wel het minste zijn waarvoor ze bang hoefde te zijn, hetgeen zij en de Wijze heel goed beseften. Perijn hoefde niet om te kijken om te weten dat de drie vermomde zwaardhanden van de zuster die de achterhoede vormden, mannen waren die er elk ogenblik op rekenden dat ze met hun zwaard een uitweg moesten kerven. Zo waren ze al geweest vanaf hun vertrek uit het kamp bij dageraad. Hij streek met zijn in een handschoen gehulde duim over de bijl aan zijn riem en schikte toen zijn eigen mantel weer goed, voor een plotselinge windvlaag die kon openwaaien. Als dit misliep, konden de zwaardhanden weleens gelijk krijgen.
Iets naar links, vlak voor een houten brug waar de weg een bevroren stroompje kruiste dat rond de stad kronkelde, staken rond een grote vierkanten stenen plaat verkoolde balken uit de sneeuw. De wind had sneeuwhopen aan de onderkant opgebouwd. De plaatselijke heer had zijn trouw aan de Herrezen Draak te traag uitgesproken, waarna hij van geluk mocht spreken dat hij slechts was gegeseld en van al zijn bezittingen beroofd. Een paar mannen op de brug keken naar de aankomende groep ruiters. Perijn zag geen enkele helm of een stuk wapenrusting, maar iedere man hield zijn speer of kruisboog even stevig vast als zijn mantel. Ze spraken niet met elkaar. Ze keken slechts toe en de witte damp van hun adem sliertte voor hun gezicht omhoog. Er waren andere schildwachten in groepjes om de stad heen. Op elke weg die naar het land leidde en in iedere open ruimte tussen de gebouwen. Dit was het land van de Profeet, maar de Witmantels en koning Ailrons leger hadden grote delen stevig in handen.
‘Ik had gelijk dat ik haar niet meenam,’ mompelde hij, ‘maar ik krijg het wel op m’n brood.’
‘Natuurlijk krijg je dat,’ snoof Elyas. Voor een man die het grootste deel van de afgelopen vijftien jaar te voet was rondgetrokken, ging hij heel goed om met de muisgrijze ruin. Hij had in een dobbelspel met Gallenne een mantel gewonnen die was afgezet met zwarte vos. Aram, die aan de andere kant van Perijn reed, nam Elyas duister op maar de man met de baard negeerde hem. Ze konden het niet met elkaar vinden. ‘Vroeg of laat krijgt een man het altijd betaald gezet, van elke vrouw, of het nu zijn schuld is of niet. Maar ik had wel gelijk, hè?’
Perijn knikte. Met tegenzin. Het leek nog steeds onjuist om raad van een andere man over je eigen vrouw op te volgen, zelfs al deed je het omzichtig en slinks, maar het leek wel te werken. Natuurlijk was het net zo moeilijk om zijn stem op te zetten tegen Faile als om dat niet te doen tegen Berelain, maar dat laatste lukte hem heel vaak en het eerste verschillende keren. Hij had Elyas’ raad letterlijk opgevolgd. Nou ja, het grootste deel ervan. Zo goed als hij kon. Die stekelige jaloerse geur vlamde nog op bij het zien van Berelain, maar aan de andere kant was de gekwetste geur op hun tocht naar het zuiden langzaam verdwenen. Toch voelde hij zich niet op z’n gemak. Toen hij haar vanmorgen ferm had gezegd dat ze niet mee kon, had ze geen enkel bezwaar gemaakt! Ze rook zelfs... blij! En naast andere dingen ook geschokt. Hoe kon ze nu tegelijk blij en geschokt zijn? Geen enkel spiertje in haar gezicht had dat aangetoond, maar zijn neus loog nooit. Het leek of hij steeds minder van vrouwen begreep, naarmate hij meer over ze leerde!